"Bleispitze"
We stapten ons hotel uit en liepen oostwaarts richting de Bundesstrasse 314. De dag daarvoor waren we in Reutte aangekomen, nadat we een rustigere loopdag hadden gehad vanuit de Tannheimer-hütte, via de Sabacher-joch en de Gehren-joch naar deze stad in Tirol. Het weer was toen regenachtig en onderweg zagen we op het modderige bergpad, dat klompen van bagger aan onze schoenen veroorzaakte vele zwarte Alpensalamanders die door de vochtigheid, levendig en soms parend over het pad lagen. Ook moesten we op enkele, noch wat besneeuwde noord hellingen onze grödeln aan doen omdat er toch een verhoogde risico was om uit te glijden, en zo'n berg niet na twee meter val ophoudt.
De hoteleigenaar die vroeger zelf bij de bergwacht was geweest had ons die dag goede tips gegeven over de verdere planning van onze route. We wouden met de bus naar Bichlbach rijden om van daaruit via Stockach en Bichlbächle de Bleispitze te beklimmen. Volgens de hoteleigenaar was het een gemakkelijke grasberg die zonder problemen te beklimmen was en voor Andor, voor wie het zijn eerste grote bergtour was, zou het een nieuw hoogte record zijn.
Bij de oprit was een bushalte en uit de dienstregeling bleek dat onze bus, die richting Lermoos ging, over een uur langs zou komen. Wachtend op die bus dronken we een pak melk leeg, die we kort daarvoor in een kleine supermarkt hadden gekocht. Het was warm en de zon scheen zo op onze schedels dat Andor vanwege zijn al iets verbrande hoofdhuid, een hoofddoek had moeten kopen om te voorkomen dat die nog verder zou verbranden.
Om de tijd een beetje te doden, begonnen we onze duimen op te steken naar iedere auto die de oprit opreed. Misschien was er wel een zo aardig om ons mee te nemen en dan waren we ook nog sneller in Bichlbach om de toer van die dag te beginnen.
Er passeerde ons een groot aantal auto's, waarvan de meeste inzittenden, vriendelijk naar ons lachte, en wij lachten vriendelijk terug. Toch waren we niet in de Oostenrijkse Alpen om vriendelijk door automobilisten toe gelacht te worden om dan terug te lachen. Wij wouden de bergen in en een top beklimmen. Toen stopte er na ongeveer een kwartiertje leuk gelachen te hebben een Oostenrijker in zijn bedrijfsauto en na enig overleg met waar hij heen moest en waar wij heen wouden, was hij bereid ons mee te nemen. Ik nam plaats naast te chauffeur en Andor propte zich, samen met onze beide rugzakken in het kleine laadruim, tussen de elektriciteiten kabels, schroeven, pluggen en gereedschap.
Ik vertelde hem ons doel voor die dag en hij vertelde dat hij ook regelmatig de bergen in ging en dat hij de Bleispitze ook al eens had beklommen. Zo reden we, oppervlakkig babbelend, de 15 kilometer naar Bichlbach en we verwachte dat hij ons daar zoals afgesproken, af zou zetten. In plaats daarvan sloeg hij rechts af en vertelde hij dat hij ons een stukje verder de berg op zou rijden naar Bichlbächle. Om zo de eerste vier kilometer niet langs de straat te hoeven lopen, wat minder interessant was, en daarom had hij spontaan besloten om ons verder te brengen dan gepland. Dat scheelde ons een uur en 200 hoogtemeters lopen en eigenlijk waren we daar nog niet zo rouwig om. Na nog een 10 minuten rijden, kwamen we bij die nederzetting, wat niet meer dan zes huizen bleek te zijn, mooi gelegen in een kom, met rondom groene weiden en richting het dal, een dicht dennenbos, waar wij net doorheen waren gereden. Voor een van die boerderijen stond een Oostenrijkse boer met een grote volle baard, die de kenmerken van een klassieke bergredder had, dat hij zo in de film: "Der Berg ruft" kon mee acteren. We wisten dat het anno 1996 was, maar het had even zo anno 1896 kunnen zijn.
Na kort overleg met Andor en de raad van de boer, haalden we onze telescopische wandelstokken uit de rugzak en begonnen we aan onze klim van die dag. We liepen links van de beek, die daar het gehucht zijn naam dus niet gaf, namelijk de Weittalbach en nergens op de kaart heb ik ook maar het kleinste stroompje, met de naam Bichlbach kunnen vinden. We begonnen rustig aan onze klim, die tot de top, een hoogte verschil had van bijna duizend meter. Het zou ongeveer twee en een half uur duren, voordat we op de top zouden zijn en dan zouden we aan de andere kant weer naar beneden gaan, naar de Wolfratshauser-hütte.
Na een minuutje of 10 lopen, moesten we de beek oversteken. De brug, die niets anders was dan 2 stammen van 2 dennenbomen en een smalle plank was zonder problemen te nemen, terwijl het heldere frisse bergwater er meer vallend als stromend onderdoor liep. Andor kwam op het heldere idee, dat het niet verkeerd zou zijn om nog wat extra water in te slaan, omdat onze voorraad niet voldoende zou zijn voor die dag. We haalden onze cola petflessen die als veldflessen dienden, uit onze rugzakken. Door de jaren heen hadden die hun degelijkheid bewezen en waarvoor je ook nog het statiegeld terug kreeg, als je ze bij de supermarkt weer inleverde. Andor liep terug en knielde zich neer op het bruggetje en hield de eerste fles in het water zodat deze kon vollopen met de verkwikkende koele drank. Toen de fles vol was trok Andor de fles uit het water en begon te schelden hoe koud dat water wel niet was, ondertussen druk schuddend met zijn rechterhand om de bloedcirculatie weer op gang te brengen. Hij was er dan ook volledig van overtuigd dat als je hierin ging baden, er niet meer dan een centimeter van de kleine heer over zou blijven. Nadat ook de andere fles was gevuld, werden die weer in de rugzakken opgeborgen en nadat deze met een elegante swing weer op onze ruggen waren gemonteerd, zetten we onze tocht voort.
Ongeveer een drie kwartier later, besloten we een koffie pauze te houden en nadat we ook nog een paar corny's gegeten hadden gingen we weer verder, richting de top. Onderweg zagen we nog een enkele gems op een andere berghelling lopen, die er nadat hij ons had gezien, onverstoord zijn weg vervolgde richting het dal. Wij klommen verder en na een uur lopen, bereikte ik de Sommerbergjöchle. Ik wachtte op Andor omdat hij iets terug, op zijn gemak en eigen tempo, aan het stijgen was. Toen hij mij had ingehaald moesten we nog de laatste 250 hoogtemeters naar de top volbrengen.
We begonnen gezamenlijk aan de klim en op een één of andere onuitgesproken manier begonnen we elkaar op te jagen, wie er als eerste op de top zou staan. Ons tempo lag nu erg hoog en we probeerde beide de ideale lijn te vinden om zo snel mogelijk boven te zijn. Ik begon als een rund te zweten en door een zuurstof tekort begonnen mijn spieren al gauw te verzuren. Ik begon inwendig te vloeken en hoopte dat Andor het gauw zou opgeven, want ik wou me niet te kennen geven. Maar het was een uitputtingsslacht en de top was zo dicht bij, maar ook weer zo ver weg. Mijn benen deden me zeer en bij elke stap kwam ook een van mijn wandelstokken met volle kracht op de grond, waarbij ik ook uit alle macht met mijn armen begon te klimmen.
50 meter onder de top kon ik niet meer. Ik had ademnood en kon niet zo snel ademen, als dat ik zuurstof nodig had. Ik zei tegen Andor dat ik er mee stopte met dat gejaag en dat het niet de bedoeling was om zo een top te bereiken. Ik merkte dat Andor nu ook erg opgelucht was en nadat we weer op adem waren gekomen vervolgde we het pad in een rustige en constante snelheid. De laatste 40 meter liepen we gezamenlijk over een brede graad, met rechts van ons een brede richel van sneeuw en ijs, dat ons tot aan de top begeleide. Eindelijk kwamen we bij het Gipfelkreuz aan en nadat we de rugzakken hadden afgedaan haalde ik mijn zakflacon uit mijn rugzak. We gaven elkaar de hand en omarmden elkaar kort en zeiden: " Berg Heil " en we namen beide een klein slok whisky om de top te vieren en we zochten ons een plek uit om te zitten.
Het uitzicht was overweldigend. In het zuid westen lagen de Lechtaler-Alpen en nog verder weg, naar het westen lag de Thannheimer-Grüppe. In het noord oosten lag de berg Daniël en naar het zuid oosten gekeken lag daar de Mieminger-kette met zijn steile wanden en zijn scherpe gekante toppen. Naar het oosten gekeken lag daar het Wetterstein gebergte met onder anderen de Zugspitze, Duitsland's hoogste berg van 2963 meter hoog. De groene voet van het gebergte lag in het licht van de zon, vredig te stralen en daarboven beginnen de steile grijze rotswanden, bezaaid met het puinsteen wat er door de loop der tijd, door de erosie naar beneden is komen vallen. Daar tussen door lagen nog een paar eenzame verstrooide sneeuwhopen, die door de zon langzaam maar zeker verdwenen in kleine beekjes, die het gebergte afstormden en uit ons zicht verdwenen in de bossen aan de voet. Over de toppen verspreid lag een gigantische grote wolk, die zo wit was, dat hij daar maagdelijk over het gebergte lag, vastgehouden door een onzichtbare hand, die er voor zorgde dat hij niet weg dreef en er geen top zichtbaar werd, alsof het een groot geheim te verbergen had.
We zaten daar, stil te genieten van het panorama en de tijd verstreek, zonder dat we het in de gaten hadden. Het was een onbeschrijfelijk gevoel om hier met zij tweeën op de top te zitten. De eenzaamheid, de stilte en de maagdelijke schoonheid die in de natuur verscholen was. In de grootsheid van dit landschap ontdekte we hoe klein, minuscule en nietig we eigenlijk zelf zijn. Toen ontdekten we boven ons een zweefvliegtuig, die geluidloos met zijn zilverwitte vleugels zijn rondjes vloog om op de thermiek naar nog grotere hoogtes te stijgen. We konden de piloot zien zitten, maar naarmate hij hoger kwam, verdween hij in de contouren van zijn luchtschip. Weer enigszins bij onze positieven haalden we het gipfelbüch uit het kastje, wat aan het gipfelkreuz bevestigd was en we schreven er beiden een klein verhaaltje in ter nagedachtenis aan onze beklimming.
Toen haalde Andor zijn fotocamera uit zijn rugzak om een paar foto's te maken. Hij wou er bij op, dus kreeg ik de kamera in mijn handen gedrukt en Andor zei dat hij, een foto van hem, in de sneeuw staand, met het Wetterstein gebergte op de achtergrond wou hebben. We inspecteerden de ijsrichel van onderen of het veilig was er op te staan, en toen pas klom Andor er op zodat hij, staand in de sneeuw met het Wetterstein gebergte op de achtergrond, gefotografeerd kon worden. Toen ik vroeg van, " Waarom ga je niet naakt en op je knieën?", Werd ik verbaasd aangekeken, en met een fonkel in zijn ogen zij Andor, " Ja, waarom niet. Dat wordt een mooie foto voor mijn vriendin."
Andor bedacht zich geen moment, klom van het ijs af en begon zich uit te kleden. Binnen 3 minuten was hij er mee klaar en besteeg weer de ijsrichel met alleen nog zijn sokken en schoenen aan en zijn hoofddoek om zijn schedel gebonden. Met een frisse wind die hier op deze hoogte waaide knielde Andor vervolgens in de sneeuw met zijn behaarde rug naar mij toe, stak zijn armen in de hoogte en riep: " Yeah, This is live." Toen fotografeerde ik hem met het Wetterstein massief op de achtergrond en na 2 opnames stond hij weer op, kwam van het ijs en kleedde zich weer, breed grijnzend, aan
Langzaam pakten we onze rugzakken weer in en begonnen aan de afdaling. Het zweefvliegtuig was, geluidloos dat het daar was, net zo geluidloos verdwenen. Het eerste stuk was zoals we waren gekomen en bij de Sommerbergjöchle sloegen we links af en moesten gelijk over een ijsveld afdalen. Dat was niet het gemakkelijkste die dag. De zon scheen er met volle kracht op en door het smeltwater was het erg glad en glibberig. Daar waar de sneeuw al we was weggesmolten, was het zo'n modderpoel, dat het ondanks onze wandelstokken, moeilijk was om onze evenwicht te bewaren. Een enkele keer lande ik dan ook op mijn zitvlees en die plek was dan ook doorweekt van het ijzige smeltwater. Na ongeveer 300 meter was al het sneeuw verdwenen en we daalden in ongeveer 3 uur tijd af naar ongeveer 1500 meter. Onderweg hadden we nog een pauze gehouden, waarbij we heerlijk in de zon lagen te bruinen. Toen moesten we nog de laatste klim van 250 meter doen naar de Wolfratshauser-hütte. De zon scheen hard en maakte deze laatste klim tot een kleine martelgang. Daar uiteindelijk aangekomen, nestelden we ons op het terras en bestelden een lekker koud biertje die er na zo'n inspannende dag, heerlijk in ging.
Voor ons lag het Wetterstein gebergte.
Zijn toppen werden nog steeds door de wolken verborgen gehouden.
Peter Meier
|