Collade des Roques Blanches (2252m)
Ik hou er niet zo van om vroeg op te staan, maar ja, ik wil vandaag een lange rondrit maken en dan heb je dus geen keus. Het is niet te geloven, maar om acht uur ’s ochtends zit ik al op de fiets. De camping in Prades is nog in diepe rust en een diep gesnurk klinkt uit de tent van mijn Ierse buurman. Een aardige knul, maar een beetje vreemd. Gisteren heeft hij geprobeerd de Canigou op te gaan – tot de laatste refuge met de fiets en vanaf daar te voet verder naar de top. Op zich is dat niet vreemd, maar wel dat hij dat deed omdat hij vond dat hij boete moest doen voor het feit dat hij de laatste week maar 300 km gefietst had en dus lui was geweest. Andere mensen zouden dat gewoon relaxed noemen…
Hoe dan ook, ik zit op de fiets en de eerste 15 in de richting van Perpignan gaan in vliegende vaart stroomafwaarts. Niet het meest interessante stuk en overdag ook (on)behoorlijk druk, maar nu niet. Het enige nadeel is dat er nu mensen zijn die vinden dat ze als Jos Verstappen over de weg moeten razen; hopelijk eindigen ze ergens in een grindbak.
Vlak bij Bouleternerre sla ik rechtsaf een smalle D-weg in die ik in 1992 ook al eens heb gefietst. Er staat zo ongeveer 1 verkeersbord langs deze weg: helemaal aan het begin een bord dat de volgende 43 km S-bochten zijn te verwachten. Verder niks meer, en da’s ook niet nodig want de weg is verlaten. Het gaat langzaam golvend omhoog door het smalle rotsige dal van het riviertje de Boule tot aan het enige gehucht van betekenis langs deze weg: Boule-d’Amont. Vanaf hier klimt het een paar kilometer een procent of 4-5 naar het eerste pasje van de dag: Col Fourtou (646m). Niks om wakker van te liggen.
Het is nog koel maar het zweet vloeit op dit klimmetje al rijkelijk en dat zal later nog wel erger worden. Vanaf de Fourtou gaat het een beetje vals plat verder omhoog naar het echte hoogste punt van deze weg: Col Xatard (752m) – een suf kruispunt op een heuvelruggetje.
De afdaling is erg onregelmatig en bij een wat steiler stukje maakt mijn rem knarsende geluiden. Tijd om daar eens een blik op te werpen en de volgende 10 minuten sta ik wat te prutsen om mijn remblokjes wat beter uit te lijnen. Lekker met de vingers in een mengsel van aluminiumslijpsel, rubber en vet totdat ze werkelijk pikzwart zijn. Geen nood, ik heb altijd wel wc-papier bij me om mijn handen schoon te maken. Terwijl ik dat sta te doen probeer ik een van die irritante vliegen die steeds op mijn gezicht wil landen een mep te verkopen. Geen goeie actie; terwijl ik mep schop ik met een voet mijn rol wc-papier het ravijn in en dat is niet leuk: het is het laatste beetje papier dat ik nog had. Dat wordt dus nieuw kopen als ik terugkom.
In ieder geval doet mijn rem het weer en ik daal verder af naar Amélie-les-Bains vanwaar ik naar het westen richting Prats-de-Mollo ga. Nog even een lunch-stopje langs de weg en dan richting het werkelijke doel: de onverharde Collade des Roques Blanches. Er zijn in de Pyreneeën maar 10-12 begaanbare (voor de fiets dan) passen boven de 2000 meter en het streven is om ze ooit nog eens allemaal gefietst te hebben.
Ik had gehoopt op een makkelijke 23 km naar Prats-de-Mollo maar helaas blijkt de weg al gemeen te klimmen. Vooral na het dorpje Le Tech zit een stukje van 2-3 kms dat er behoorlijk in hakt. Het schiet daarom lang niet zo hard op als ik had gehoopt; de gedachte was om rond 1 uur in Prats-de-Mollo te zijn maar wanneer ik eindelijk het stadje kom binnenrijden is het al half 3. Dat wordt dus nog een lange dag.
De zon staat ondertussen ongenadig te branden en wat nog erger is: het is windstil. Eerst even op een terrasje hangen; een tweetal cola’s naar binnen gieten en de bidons bijvullen voordat ik, ondertussen is het 3 uur, dan toch eindelijk aan DE klim ga beginnen.
De eerste kilometers gaan richting het kuuroord La Preste; een relatief makkelijk stuk waarvoor Bart Aardema in zijn Pyreneeën gidsje waarschuwt: “als je hier als een jonge Eddy Merckx naar boven gaat krijg je daar in de laatste 10 kms spijt van”. Ok, dan ga ik dus maar als een bejaarde Eddy Merckx omhoog. Hoewel, ik vraag me af of ik zo hard wel ga.
Net voor La Preste moet ik rechtsaf; geen enkele wegwijzer zegt waar dat heen gaat maar het is de enige weg. En wat voor een weg: meteen 9% omhoog met een paar haarspeldbochten die maar weinig verlichting kunnen bieden en dan nog een lang recht stuk. Na 4 km neemt het stijgingspercentage gelukkig af en bovendien fiets ik hier tussen de bomen zodat ik wat schaduw heb. Tot nu toe is de weg nog asfalt, maar dat duurt niet lang meer. Ik passeer de noodhut van Les Fourquets en hier zou het asfalt moeten ophouden. Dit is echter niet het geval en even leeft de hoop dat het misschien helemaal geasfalteerd is maar ik kan me dat nauwelijks voorstellen aangezien het een natuurpark is daarboven. Zomaar ergens op een recht stukje, ongeveer een kilometer na de noodhut, houdt het asfalt op en wordt de weg een redelijk hard aangestampt karrenspoor van verbazend wit zand.
Naarmate de weg verder stijgt wordt-ie steeds slechter. Veel losse stenen waardoor mijn achterwiel regelmatig slipt, eens te meer het bewijs dat een randonneur niet gemaakt is voor dit soort grappen. In een stenige haarspeldbocht naar links komt me een Citroen BX tegemoet die het duidelijk moeilijk heeft. Met al die losse stenen gaat hij bij de bocht rechtdoor en hij heeft geluk dat in de buitenbocht voldoende ruimte is. Je vraag je af hoe de man boven gekomen is. De weg passeert nog twee tussenpasjes, de Col de Bise en de Col des Molles, allebei niet meer dan inkepingen tussen het voor me op doemende Canigou massief en wat zijtopjes. Vanaf de laatste pas begint de finale klim naar de Collade des Roques Blanches over een ondertussen erbarmelijk slecht pad. In de op-één-na-laatste haarspeldbocht moet ik van de fiets en een stukje lopen omdat de weg te steil is en te veel losse stenen heeft om nog te kunnen fietsen. Zelfs te voet is het nog een hele worsteling. Bovendien blijkt mijn rechter wielrenschoen het te begeven: de zool komt los en mijn 3 kleinste tenen steken vrijelijk naar buiten. Regelmatig flapt het voorste deel van mijn zool om als het blijft steken achter een steen zodat ik bijna op mijn plaat ga. Dit leidt tot grote hilariteit onder een aantal verdraaid leuke dames die in de achterbak van een grote 4x4 pick-up staan die langzaam naar beneden komt. Ik krijg een hoop aanmoedigingen toegeroepen, en ik heb ze nodig. In de laatste haarspeldbocht wordt de weg weer befietsbaar en langzaam bolder ik naar de top. Eindelijk: Collade des Roques Blanches op 2250m. Alleen een stuk later dan gedacht: het is al 7 uur in de avond. Ik begin ook langzamerhand behoeft te krijgen aan een wc, maar er zijn een paar probleempjes: mijn wc-papier ligt in het ravijn een kilometer of 40 van hier en ook heb ik niks meer op de camping. Snel een paar foto’s schieten van het erg bizarre en witte landschap dat in de ondergaande zon nu meer geel begint te kleuren. Grote witte rotsen in vreemde vormen en overal dat witte stof. Het is wel duidelijk waar de naam van deze pas vandaan komt.
Op een grote steen staan de 2 mogelijke richtingen aangegeven. Het kortste is richting Vernet-les-Bains en daar wil ik dan ook heen. Helaas blijkt het pad volkomen onbegaanbaar door de vele erosiegeulen in het pad. Dat betekent dus 4 km lopen voordat het pad weer min of meer verhard is. Dat wordt niks, en ondanks de negatieve adviezen van diverse gidsjes besluit ik de andere weg te nemen, die richting Mantet. Dit is weliswaar 7 km onverhard tot waar het asfalt begint en in zijn totaliteit een stuk langer maar als ik kan fietsen zal dat in tijd niet uitmaken.
Inderdaad is deze weg beter begaanbaar; eerst nog stenig maar nadat ik een slagboom ben gepasseerd wordt het serieus goed berijdbaar en kan ik met 15-20 km per uur afdalen.
Een paar bochten verder komt plotseling een parkwachter me tegemoet in een Jeep. Da’s mooi, want ik heb niet echt een idee waar ik zit en dat kan hij me vast wel vertellen. Blijkbaar is hij ook erg nieuwsgierig waar ik vandaan kom want voor ik de mogelijkheid heb om te gebaren dat ik iets wil vragen draait hij zijn raampje al open. Er wordt mij vriendelijk doch dringend verzocht snel af te dalen aangezien het na zonsondergang niet is toegestaan in dit Parc Regional te zijn. Geen probleem, dat was ik al van plan. De man vertelt me verder dat het nog een kilometer of 4 is naar de asfaltweg die van Mantet naar Villefranche-de-Conflent gaat. Prima, ik bolder nog effe door en met het huidige wegdek is 4 kilometer nog een kwartiertje fietsen.
Achter me hoor ik de boswachter keren en op een afstand van zo’n 300 meter rijdt hij achter me aan. Blijkbaar vertrouwt hij het niet en dat verbaast me; ik heb geen bagage bij me en rij in wielrenklerding: niet echt een outfit van iemand die illegaal in het park wil overnachten. Het vervelende is wel dat ik door al dat gehobbel over de keien toch wel erg nodig naar de wc moet maar zolang die boswachter achter me zit gaat dat dus niet. Wildpoepen staat op hetzelfde niveau als vuilnis dumpen, en dat betekent dus een boete van 100 tot 130 euro. Ik heb dus geen keus dan met samengeknepen billen verder te gaan naar de camping en te hopen dat ik niet voortijdig op een gelzadel zit.
Eindelijk dan toch kom ik op het asfalt, precies op de Col de Mantet. Het is ondertussen schemerig en de boswachter kan ik niet meer zien maar te horen aan het geronk van de motor zit hij nog achter me. Boven op de col hebben een paar Franse wandelaars hun tentjes neergeprikt en ze zijn stom verbaasd om om bijna 8 uur ’s avonds nog een fietser te zien. Ik maak een kort babbeltje en biets een bidon water aangezien ik zelf helemaal droog sta. Ik krijg er gratis nog een appel bij, dus van mij nooit meer een kwaad woord over wandelaars.
De afdaling wordt bijzonder donker en ik heb alleen maar een paar van die knipperledjes op mijn fiets. Als een beest ga ik naar beneden zolang ik nog een beetje licht heb. Ik zigzag door de eerste 10 haarspeldbochten en dender door het dorpje Py. Hier heb ik het gevaarlijkste stuk gehad en wordt het dal ook wat breder. Tot mijn geluk is het bijna volle maan en dat scheelt een hoop. In vliegende vaart rij ik door naar de grote weg, de N116. Op de hoek van de kruising daar zit een benzinepomp en ik spring naar binnen voor wat blikjes fris en natuurlijk in de hoop dat ze wc-papier verkopen. Helaas, maar die blikjes fris hebben ze wel. Het is nog 7 km doorharken over de drukke N116 in het ondertussen stikdonker naar de camping. Het is bijna 9 uur als ik daar aankom en het rondje dat gepland was op ongeveer 110 km blijkt 155 km te zijn geworden.
Bij de tent aangekomen mik ik mijn fiets tegen een boom voor de verbaasde ogen van mij vriendelijk Franse overbuurman. Ik loop op hem af en vraag of ik een rol wc-papier kan lenen. Hij klimt de caravan in en komt terug met zo’n king-size familierol en wil weten hoeveel ik wil hebben. Eh, geen tijd voor subtiliteiten nu en ik neem de hele rol onder mijn arm terwijl ik naar de wc sprint. Ik geloof niet dat ik nog ooit in mijn leven zo verlangd heb naar een toilet.
Dennis Waterman
|