foto In het schrijfblok komt telkens een nieuw (reis)verhaal over de belevenissen van bezoekers van de site. Ook jij kunt jouw verhaal insturen voor publicatie.

Au Sommet du Mont-Blanc

Mont-Blanc Expeditie MB-4808/2007

Onze klimexpeditie naar Mont-Blanc, waaraan we na gedegen voorbereidingen en gerichte trainingen met acht deelnemers zijn begonnen, is bijzonder goed verlopen. We hebben van onze mooie bergtochten een stapel prachtige ervaringen en een berg schitterende foto’s in de rugzak mee naar huis genomen.

Het idee om een berg te gaan beklimmen die er toe doet in de Alpen, ontstond eind 2004. De groep stelde zich door de tijd vanzelf samen. Alle deelnemers kregen een informatieboek met daarin alle wetenschap die er maar te vinden was over beklimmingen van Mont-Blanc en alles wat daarvoor nodig is. Hierin nodigde ik de deelnemers uit om met mij de mooie alpine wereld te gaan ontdekken op de Witte Berg. Alle klimmers kregen de volgende overweging mee; ‘Waarom klimmen kleine jongens in hoge bomen’. Het antwoord liet zich gemakkelijk raden. Namelijk om de wereld om zich heen beter te leren kennen. Dat is dan ook de beste reden die je kunt bedenken waarom grote mensen hoge bergen beklimmen.

Onze klimexpeditie is geslaagd omdat er eigenlijk niemand is gestrand. Maar liefst vier van de acht expeditieleden hebben de top van Mont-Blanc bereikt. De rest is evengoed op de top van hun kunnen geweest. De een kwam wat hoger op de berg dan een ander maar we kunnen wel stellen dat iedereen een topprestatie heeft geleverd. We zijn als collega’s begonnen aan dit avontuur. Als vriendengroep hebben we gebroederlijk de eindstreep gehaald. In dit verslag over de klimtochten, maak ik je graag deelgenoot van onze klimweek in het magnifieke Mont-Blanc massief.

Welke ‘gedegen voorbereiding’ hadden we dan wel getroffen. Hanneke liep enkele weken voordat we naar de alpen gingen nog 16 kilometer hard naar het werk. Toen ik haar vroeg hoe ze weer thuis kwam zei ze; ’hetzelfde stuk terug natuurlijk!’ Op het laatst vroeg ze zich af wat ze nog meer kon doen aan training dan wat ze nu al deed. Ik zei haar; ‘helemaal niks, houd de boel nu maar heel’. Bobby liep de vierdaagse, hij deed vier keer in de week aan spinning in de sportschool en hij ging ook hardlopen. Rutger en Mark, die allebei vaak verhinderd waren door overwerk, zorgden er wel getrouw voor dat ze geregeld op de Oirschotse Heide urenlang kniediep door het losse zand liepen met de rugzakken op. Anita liep de Vierdaagse zonder problemen uit, zij fietste veel en ging regelmatig hardlopen. En Bart die wegens het uitvallen van Marcel een last-minute instap maakte in de groep, was nog maar net terug van een klim- vakantie in het Mont-Blanc gebied en hij had een aantal 3000+ tochten nog vers in de benen.

Rob haakte zoveel mogelijk aan bij wie hij maar kon met de trainingen. Hij voelde zich erg sterk. En ik maakte drie keer per week tot ver in de avond lange afstandswandelingen over de heide en de Witte bergen in natuurgebied Kampina met in de rugzak pvc-buizen met doppen die gevuld waren met zand. Met de hele groep hielden we een Ardennen-trainingsweekend in de omgeving van Marcourt nabij La Roche. Tijdens verschillende looptochten hebben we de ‘koppakkingen’ goed lek gehad. Tijdens de Ardennentraining oefenden we ook het gebruik van klimmateriaal en de nodige bergsporttechnieken. Iedereen kreeg instructie over het juiste gebruik van kleding en de uitrusting. We hebben daar ook de Hanwag Omega GTX schoenen ingelopen. Deze waren ons verstrekt door Hanwag-Duitsland. We hadden veel geluk, de enige prestatie die wij hiervoor moesten leveren was een uitgebreid testverslag van de Mont-Blanc tochten op deze prachtige schoenen. Het waren D-schoenen van een gloednieuw model die we mochten gaan testen voor de fabriek en die nog niet in de winkels lagen. Er zaten allemaal nieuwe vindingen aan. De veters gingen niet snel kapot want ze liepen over kogellagertjes. De veterhaakjes in de middenknik grepen met een kliksysteem de veter vast als je die strak trok. Geen gehannes meer met het losschietende onderste deel van de veterhaakjes als je nog met het bovenste deel bezig bent. Op de hiel zat een erg bijzonder stalen plaatje. Als je deze heel-fix met een hamer platsloeg of juist met een tang terugboog dan was de schoen nog beter te modelleren naar ieders voeten. De laatste zin van het testverslag wordt hoogstwaarschijnlijk: “De D-schoenen van Hanwag zijn ons goed bevallen en krijgen van ons het predikaat zeer goed of uitstekend”. Stevig, comfortabel, lichtgewicht, goed ademend, gewoon geweldige topschoenen waren het. Niemand had last van de voeten in de D-schoenen. Er zijn veel fijne schoenen maar na de ervaringen met de high-tech van deze tijd, denken ik liever niet meer terug aan de tijd dat er alleen onverwoestbare lederen Dachsteins of zware Super Perfects in de winkels lagen van zo’n drie kilo per paar. Die ‘zweigenähde’ houten klossen had je pas na een aantal jaren echt goed ingelopen. Twee keer genaaid dus, eenmaal door het lange inlopen en een keer voor wat betreft het gewicht.

Enkele weken voor vertrek liepen we in de heuvels bij Valkenburg met onze zware rugzakken over een ruige moutainbike-route. Door onregelmatige werktijden was het vrijwel onmogelijk om met de hele groep samen te trainen. Daarom trainden we in allerlei groepjes. Iedereen nam de eigen verantwoordelijkheid. Dat er voldoende werd getraind is later bij de klimtochten op Mont-Blanc wel duidelijk geworden.

In de vroege ochtend van 8 september 2007 werden we uitgezwaaid door familie, vrienden en collega’s. We maakten een groepsfoto en er werden gelukspoppetjes uitgedeeld. Vriend en vriendin namen even de tijd voor een dikke knuffel. Vader en moeder beloofden de kindjes op hun arm dat zij ooit mee mochten naar de berg om daarboven hun grote wereld te ontdekken. Een collega overhandigde een mandje met energierepen, een hoge chef had een belangrijk aandeel gehad in het huren van het busje en de nog hogere chef overhandigde een enveloppe welke we pas mochten openmaken na de toppoging, of die nou zou slagen of niet deed er niet toe, zei hij nog. Een collega gaf een boedha beeldje mee dat geluk zou brengen en moeders gaven hun bergbeklimmers nog een veelzeggende aai over de bol. Vlak voordat we wegreden belde Edward Bekker en vroeg of “L’équipe De Bekker” misschien in de gelegenheid was om in Limburg voor hem een carbonfiets op te halen. Enkele telefoontjes later hadden we met een dame afgesproken om elkaar ergens langs de snelweg te ontmoeten.

Op de carpoolplaats werd de doos met de Bekker-bike voorzichtig over de hoofdsteunen van het busje geschoven. Hoewel we al aardig beladen waren kon dat er ook nog wel bij.
Een reis van elf uur met het Transit-busje en de Citroën C5 van Rob over de noord-zuid as van de Route-du-soleil en dan even voorbij Geneve het tunneltjes-dal in naar Chamonix.

Opeens was ze daar…!

Nog tientallen kilometers van ons vandaan lag ze daar te schitteren onder een zacht rode avondzon. Een te verwaarlozen Cumuluswolk hing nog op haar rechter flank. Hier maar even van de weg af om te kijken naar onze witte berg. Bergen zijn eenmaal bergen en we weten allemaal best hoe ze eruit zien. Maar Mont-Blanc toornt daar dan nog een heel stuk bovenuit. Het uitzicht wat we daar hadden zorgde voor een veelzeggende stilte in de groep waaruit een diep respect sprak voor de klimtochten die ons nog te wachten stonden.

Bij Chamonix kreeg Mont-Blanc van ons de naam ‘Dame-Blanche’ toebedeeld. What’s in a name, het is ten slotte allemaal ijs. De puilende gletsjers waren van dichtbij gigantisch en ze hingen als kolossale rokken over de berg heen. Een moment waarop we even in de houding werden gezet was toen we onder de kabels van de Aiguille du Midi doorreden en het kerkhof van Chamonix passeerden waar, beroemd of niet, veel klimmers een monumentje hebben.
Als je dit kerkhof even inloopt zie je dat in het eerste graf aan je linker hand de legendarische alpinist Edward Whimper begraven ligt.

Even verder het dorpje Vallorcine waar we bij ‘Camping des Montets’ hadden gereserveerd. We hadden niet verwacht dat het een familiecamping zou zijn, maar bij binnenkomst was er naast het oude boerderijtje wel een strak grasveldje. Aan de deur hing een geschreven briefje met de tekst: ”Zet de tent maar alvast op. Een fijn verblijf op onze camping. We zien elkaar morgen om 09.00 uur”.

Precies wat we zochten. Een beetje Franse slag en een beetje maatwerk uit de lage landen. Niet teveel huisregeltjes, we komen ten slotte voor ons plezier. Na ruim twee jaar trainen en het op orde brengen van onze uitrusting, was nu het moment aangebroken dat we werkelijk aan de voet van het Mont-Blanc massief stonden. Toen de tenten opgezet waren ontkurkte ik een flesje Merlot welke ik had meegenomen uit Nederland. Ik beloofde de andere klimmers plechtig dat ik de komende week nog wel een keer een traan zou laten. Ons buitengewoon leuke alpenfeestje was namelijk al eens een heel jaar uitgesteld omdat ik mijn kruisband verspeelde bij een motorongeluk. De vooruitzichten van de ‘Meteo’ voor de drie komende dagen waren formidabel. Maar liefst 26 graden in het dal en boven op Mont-Blanc een nachttemperatuur van een graad of 10 á 15 onder nul. Toch bleven er de twijfels over het weer. Een groep doktoren van het Academisch Ziekenhuis in Maastricht was bij de vierde toppoging in een aanhoudende hoogtestorm met windkracht 10 enkele honderden meters onder de top blijven steken. Hoe wrang is dat, als je weet wat zij er allemaal voor hebben gedaan of voor hebben gelaten. We kookten een snelle maar smakelijke pastamaaltijd en daarna zochten we de tenten op. Ons ‘basecamp’ bestond uit drie koepeltenten die ons waren aangeboden door Chris en Richard van de firma Alpinus. We hadden de afspraak dat we de tenten na gebruik in de Alpen ter beschikking zouden stellen aan een scoutinggroep. Bobbie merkte dat hij voor deze extra overnachting die we aan onze klimweek hadden geplakt zijn slaapmatje en slaapzak was vergeten. Bobbie houdt niet van drama’s, hij nam een paar dekens, verbouwde de laadruimte van de bus tot een soort bedstee en ging gewoon knorren.

Zondag 9 september hadden we de tijd. Voordat iedereen de nodige rugzakvulling voor die dag bij elkaar had gezocht, werden we begroet door de eigenaar van de camping. Soepel en meegaand als water die man. We kregen bij het afrekenen een mooie detailkaart van deze kant van het dal van hem cadeau en toen we hem vertelden wat de plannen waren, sprak hij; “A oui, avec Eduárd Bekkér, c’est bon!”. Voor de komende avond hadden we bij het diner een eerste ontmoeting met de gidsen op het programma staan. Nog een hele dag te gaan voor een fraaie inlooptocht. On-y-va! De eerste bergwandeling maakten we in het schitterende Massif des Aiguilles Rouges. In het dorpje Chamonix-Les-Praz namen we de téléphèrique naar La Flégère. Een kabelbaantje naar 1877 meter waar vandaan het mooie wandelen was over een goed pad naar het op 2352 meter hoogte gelegen Lac-Blanc. De hemel was helblauw en overal om ons heen stonden immense torens van graniet en hagelwitte sneeuwhellingen schitterden in de felle ochtendzon. Het uitzicht links op Les Drus en de Aiguille Verte en rechts op Aiguille du Midi en Mont-Blanc aan de overzijde van het prachtige Chamonixdal, was helder en adembenemend. De bergen weerspiegelden in het gladde meertje en nog voordat we bij de drukbezochte Chalet du Lac Blanc aankwamen zagen we een groep vrolijk ronddartelende gemzen op een steile rotspartij links van het pad. Een café-au-lait en wat koele cola’s later hadden we onze eerste huttengewenning. Iets te touristisch en er was geen licht op het toilet. In het potje mikken was zo te ruiken al meer mensen niet gelukt.We gingen vroeg in de middag weer naar beneden omdat we dan genoeg tijd hadden om op de camping in het dal ons basecamp op te ruimen en naar de verderop gelegen Auberge Refuge La Boerne in het dorpje Trélechamps (1400m) te rijden. We liepen van La Flégère terug naar het dal. Een beste afdaling overigens die voor de knieën en voeten van enkelen van ons al een behoorlijke echte beproeving was. De camping was goed en voldeed ruimschoots aan de niet al te hoog gestelde eisen. Met name de warme douches na de inspanningen van deze eerste klimdag waren een welkome verrassing.

Even okselfris als voor deze inlooptocht begon, stonden we precies om 19.00 uur op de drempel van La Boerne ( fonetisch; ‘la bwerne’ ). We werden op het terras ontvangen door Edward Bekker. Hij had de al even ontspannen ogende gids Piérre bij zich. Ergens in mijn boekenkast tussen de twee meter non-fictie bergsportboeken, staat een door Edward Bekker gesigneerd exemplaar van de Nederlandse Mount-Everest expeditie in 1984. Voor een heitje opgeduikeld op Marktplaats. In een passage van dat boek wordt gesteld dat de trainingen best ieders eigen verantwoordelijkheid kunnen zijn. Een ander menswaardig beschreven hoofdstuk is, dat het ‘net niet halen van de top’ absoluut geen schande is maar eerder een kwestie van je gezonde verstand gebruiken. En dat was ook een beetje onze drive. We wilden graag alles heel houden.

Bij die expeditie klom Edward onder andere met Mariska Mourik, en Edmond Öffner. Het wereldje van Himalaya klimmers is klein. Aan het begin van mijn klimhobby, ergens in 1982, heb ik in het Zillertal met de broer van Edmond geklommen. Jochem Öffner, een dijk van een kerel, bij wie we nog eens met wat klimtouwen aan de trapgevel van zijn Amsterdamse kraakpand hebben gehangen. Wij waren daarmee de uitvinders van een erg leuke tak van de klimsport, ‘Urban-Climbing’. Tijdens de voorbereidingen voor de expeditie heb ik gemerkt dat mensen die er in de klimwereld toe doen best bereikbaar zijn. Van enkele van hen kreeg ik voor ons klimfeestje erg leuke reacties, zoals van Harry Kikstra en Hans van der Meulen. Nu zat er zo’n Seven-Summit-klimmer tegenover me. Een vriendelijke man, met het hart op de juiste plek. Een kerel zonder pretenties waarmee je al snel een gezellig gesprek had. Edward hield een briefing waarin hij precies uit de doeken deed wat ons de komende week te wachten stond. Een heleboel gezelligheid maar zeker ook aan de bak om de hoogte in te komen.

We bekeken samen de Hanwag Omega GTX D-schoenen. Goedkeurend knikte Edward naar Pierre en zei; “ils sont bien equipé!”. Voor enkele van ons had deze briefing een kalmerende werking. Niet alle deelnemers hadden per slot van rekening veel alpine ervaring. In elk geval hadden we wel geloof in de professionele en geoliede manier van werken met de gidsen van ‘Edward Bekker Ski & Alpinisme’. Een berggidsenorganisatie van formaat die er zichtbaar op gebrand is om zoveel mogelijk klimmers de eindstreep te laten halen. Na een stevige maaltijd van pasta, gestoofd vlees en een heerlijke salade met pittige mosterddressing, gingen we deze nacht slapen in de houten dortoirs van de oude boerderij La Boerne. Alles was daar trouwens van hout. Houten banken, houten tafels, houten koeientroggen, houten schoorstenen, zelfs de dakpannen en het houten trapje van de nooduitgang over de rand van het houten balkon naar het houten afdak in de tuin vol met… haardhout. De dortoirs droegen allemaal een naam van bekende pieken uit de omgeving. Onze kamer heette ‘Drus’.

La Boerne, een rustieke, warme en gezellige oude klim-stal waar je de sfeer inademt van lang vervlogen tijden uit de klimwereld. Aan de muren hingen portretten van beroemde klimmers, helden uit een roemrucht verleden van het alpinisme dat hier op Mont-Blanc ooit begon. Het eten was er voedzaam en de waard gastvrij. In overleg met de kok, kon je de maaltijd laten serveren wanneer je maar wilde. Aan de lange tafels kwam je vanzelf in gesprek met andere bergsporters die allemaal hun eigen kompasrichting volgden en veel mooie verhalen hadden. Een oude man vertelde met passie over zijn vele reizen door Nepal en zijn belevenissen in het basiskamp van Mount-Everest. Heerlijk een momentje wegdromen onder de warme gloed van welriekende kruidige dampen die uit de huttenkeuken de eetzaal indreven.

Op de parkeerplaats lieten we de lading van het busje ‘gecontroleerd exploderen’ en iedereen maakte de rugzak startklaar voor de volgende bergetappe. De hoofdlampjes werden getest, de rugzakbandjes werden nog een keer afgesteld, de laatste dingetjes uitgedeeld, we vergeleken verschillende energiereepjes en we vroegen ons af wat we toch moesten met die hele grote doos vol Marsen en Snickers die ik in de bus vond. Mijn god, die doos woog wel 10 kilo.

Na een stevig petit-dejeuner spraken we maandagochtend 10 september af met berggids Piérre bij het materiaaldepot van Edward Bekker. Daar maakten we ook kennis met berggids Fred. Een koele kikker met een verweerd gezicht en een glimlach van oor tot oor. Wie het materiaal niet compleet had, kreeg bij het depot van Edward Bekker de nodige ijzerwaren aangereikt. Een klimhelm, touw, pickel en stijgijzers. Alles werd op de persoon aangemeten en afgesteld.

Met de auto’s reden we naar het dorpje Le Tour waar we de eerste tocht zouden starten met een stukje kabelbaan van 1479 naar een hoogte van bijna 2200 meter. Maar de kabelbaan stond hartstikke stil. Volgens Piérre was deze onverwachte wending in het programma het gevolg van nieuw beleid van de firma die alle kabelbanen in de buurt beheerde zoals ook de grote kabelbaan naar de Aiguille du Midi. Wat doe je als er een loeigrote alpenwei voor je ligt en een heel stuk hoger de hut is waar we heen moesten. Dan pak je de Leki-stokken en ga je lekker lopen. Het was nauwelijks teleurstellend te noemen want het was een bijzonder mooi stuk klimmen. Gewoon een paar uur langer in de benen die dag. We moesten ten slotte toch aan de hoogte wennen. Een prachtige klimtocht waarbij het paadje steeds steiler werd en waar we over een brede morenerug halverwege de route kennis maakten met de Glacier du Tour. Een prachtige gletsjer met diepe gletsjerspleten en fraaie Seracs. Toen we er langs klommen hoorden we het oeroude ijs woest barsten en kraken.

Aan de voet van de gletsjer vielen met donderend geraas regelmatig grote blokken ijs door de waterval de diepte in, waarna het met een harde klap uit elkaar spatte. Een mooi gezicht, maar Fred wist uit eigen ervaring te vertellen dat deze gletsjer de laatste jaren wel erg snel aan het smelten was door het broeikaseffect. Wel goed dat er milieufederaties zijn en internationale verdragen, maar behalve dat wij erbij stilstonden ‘who cares’? De Glacier Blanc in de Ecrin is binnen enkele jaren ook een opgedroogde glijbaan van louter rotsformaties. Die zonnige dag klommen we op een rustig tempo naar de ‘Refuge Albert Premier’. Wel 1225 hoogtemeters stijgen. Dat veroorzaakte brede neusgaten en dorst als een molenpaard.

Vlakbij de refuge gingen we van het pad af naar de gletsjer. Op de gletsjer kregen we van de gidsen een training met de stijgijzers. Als je met stijgijzers loopt moet je breed lopen want anders ga je vrij snel op je gezicht. Bij eerdere ervaringen had ik geleerd dat als het niet lukt om ontspannen te lopen op die gekke puntenrekjes, dat je snel verkrampt en dan krijg je over je hele lichaam pijn. Noemenswaardig is ook dat je zonder stijgijzers een gemaakte stap wel iets kunt corrigeren, maar met de ijzers aan is dezelfde stap die je zet meteen de stap waarmee je het moet doen. Vaak resulteert het verplaatsen van je voet in een struikelpartij. Je kunt nog zo geconcentreerd willen lopen, maar iedereen komt wel ooit voor de verrassing te staan van; ‘Oeps, ik haak nu met het stijgijzer van het ene been in de broekspijp of gamasche van het andere been’. En dan ga je alsnog vrolijk op je gezicht. En als je plat gaat krijg je het gewicht van de rugzak nog achter je aan en dat voelt alsof iemand in je val nog een extra duwtje geeft.

Aangekomen in de Albert 1-er hut, namen we een koel glas drinken buiten op het terras. De Franse Gendarmes maakten een fly-by met de EC-135 helikopter vlak langs het huttenbalkon waar we zaten. De fijnbesnaarde Piérre vroeg of ik even meeliep om het dortoir voor die nacht aan te wijzen. Dat bood hem de gelegenheid om te vragen wat ik van de anderen vond. Piérre had natuurlijk al wat ‘verschijnselen’ gezien maar wilde mijn mening ook graag horen. Omdat ik stellig de overtuiging had dat wij na zoveel voorbereidingen niet zomaar afhaakten, gaf ik een weinigzeggend antwoord. Piérre werd van mij ook niet veel wijzer. Hij lokte nog wat uit door te zeggen dat Rutger wankel bij de Albert 1-er hut was aangekomen. Dat was duidelijk erkende ik, maar uitgerekend Rutger was als ski-instructeur erg vaak hoog in de bergen geweest zonder veel aanpassingsproblemen. Ik noemde het verschijnsel op dit moment liever ‘opstartproblemen’ en nam ze niet erg serieus. Rutger knapte snel op na de maaltijd en na het drinken van grote hoeveelheden water in de hut. Het juiste recept overigens tegen hoogteziekte.

Na het smakelijke maal van macaroni met ‘honger-maakt-rauwe-bonen-zoet-saus’, maakten we een hele serie fraaie foto’s van de zonsondergang. Dat was overigens een hooggebergte- festijn zoals je het bij Kijkduin aan Zee niet tegenkomt. Vandaag op tijd naar bed, want we zouden vroeg in de ochtend opstaan voor de gletsjertocht naar de op 3529 meter hoogte gelegen top van Aiguille du Tour.

Dinsdag 11 september 04.00 uur. Grote kommen café-au-lait, corn-flakes en pain-gris met confiture. Dat laatste eet ik eigenlijk nooit maar ik kon nu wel wat extra suikers gebruiken, dacht ik. In de donkere nacht bij een kraakheldere sterrenhemel liepen we eerst een stuk over een blokkenpad naar de voet van de gletsjer. Hier begon het echte klimwerk. Ik probeerde met mijn stappen het loopritme van Piérre te volgen. Heerlijk zo die korte regelmatige stapjes. Nog een stuk over de rotsen totdat we de steilere ijshellingen opgingen.

Wie daar niet vanzelf ging hijgen was kennelijk al lang dood. Piérre vroeg regelmatig op een rustige toon, ‘Ça-va Olof?’ Ik zei; ‘Oui..Ça-va’..hijg..bien, merci..’! Als je dan goed keek zag je nog net dat Piérre even omkeek en met een glimlach om zijn mondhoeken gestaag doorliep. Hoezo Ça-va trouwens. De mierzoete jam van die ochtend maakte veel slijm los en ik bleef me erin verslikken. Toen het ijs op waar we gingen inbinden aan het touw. De route voor ons was technisch niet zwaar, maar het was wel een zware klimtocht door de steile ijshellingen en de totale duur van de tocht. We gingen verdeeld in touwgroepen van vier personen met een gids. Ik ging met Bart, Anita en Hanneke bij Fred aan een touw. Bobby, Rutger, Mark en Rob klommen verder met Piérre. Om op de Aiguille du Tour te komen beklommen we ijshellingen die uitkwamen op een scherpe rotsovergang met de naam ‘Col du Tour’. Zodra we over de col heen waren stonden we op Zwitserse grond en begon de rotsklim naar de top van ‘de Tour’. Dikke granietblokken waar je met handen en voetenwerk vrij gemakkelijk tegenop kwam. Vlakbij de top stonden we aan de Franse kant ineens in een gapende diepte te kijken van wel 700 hoogtemeters. Als je nog niet zeker wist of je hoogtevrees had dan was dit de ultieme test. IJskoude wind gierde om je oren, hier en daar een vloek van het gestruikel over de stijgijzers. 3500 meter boven de zeespiegel begonnen onze lichamen duidelijk te reageren op de alpine prestaties. Al met al een hooggebergtecocktail waar je jezelf behoorlijk tegenkwam. De zon ging als het ware ‘aan’ als een lamp. Ineens scheen ze over de top van het Zwitserse Pointe D’orny. Reusachtige rotsformaties die zojuist nog grauw waren kregen schitterende kleuren. Eerst paars, dan oranje en toen was er veel daglicht met een prachtige ochtenddauw over de lagergelegen toppen. We zagen nog net dat een rijtje hoofdlampjes aan de overkant van het dal de aanmerkelijk steilere Aiguille du Chardonnet beklom. Enorm grote torenflats van rots en ijs waar je ‘u’ tegen zegt. We wisten niet wie er op dat moment klommen maar ze hebben net als wij zeker een fraaie klimtocht gehad. Zij gingen wat steiler omhoog dan wij en even dacht ik dat ze hoger zaten. Op de kaart zag ik echter dat wij een stuk hoger waren geweest. Gezichtsbedrog en een uit het lood geslagen waterpas is daar niet vreemd. Een aanrader is daarom de Carte de Randonnee van de ‘Pays du Mont-Blanc’, nummer A1, met schaal 1:50.000. Vergeet gerust het detailkaartje wat in het dal in alle outdoorwinkel ligt. De helft van het klimgebied staat er maar op.

Rond 08.30 uur waren we alle acht op de top van Aiguille du Tour. Rutger had weer last van hoogteziekte (altitude sickness). Hij stond vlak voor de rotsgraat van de Col du Tour met zijn handen op de knieën en had last van hoofdpijn en misselijkheid. Hij herstelde zichtbaar snel tijdens de lange afdaling naar de Albert 1-er hut. Een raar fenomeen die hoogteziekte.

Bart en Anita hadden op de klimtocht naar Aiguille du Tour vreselijk goed hun best gedaan.
Na deze eerste tochten hebben zij door allerlei factoren zoals hoogteaanpassing, verkramping en vermoeidheid helaas niet meer verder deelgenomen aan de spannende reis naar de top van Mont-Blanc. Na goed overleg met de groep en de gidsen Piérre en Fred, namen zij het wijze besluit om de komende dagen op hun tempo en voor het zelfde geld een schitterende tocht te maken met de kabelbaan naar Aiguille du Midi. Ze gingen daar over een smalle sneeuwgraat naar het sprookjesachtige Vallée Blanche met de vele fraaie vergezichten. Allemaal toppen om nooit meer te vergeten, zoals naar de Glacier du Géant en andere beroemde pieken zoals de Dent du Géant, La Tour Ronde, Pointe Helbronner en Le Grand Capucin.

Allemaal best mooie namen, maar hierdoor ging wel meteen de rotsvaste samenstelling van de groep waarmee we samen dit avontuur waren begonnen, naar de knoppen. Als je naar grote hoogte klimt en merkt dat je al compleet begint te schudden in je grondvesten bij de afdaling en je weet ook dat de volgende tocht nog wel zwaarder wordt, dan moet je jezelf elke keer bij elkaar rapen en dat kost heel veel energie. Op deze hoogte spelen behalve harde wind, de knikkende knieën en krakende gewrichten, ook de kou en de ijle lucht je wel degelijk parten. In onze hechte groep kwamen er allerlei emoties los. Nogal dubbele gevoelens ook trouwens. Er waren nu maar liefst twee klimmers die een alternatief programma gingen volgen. Erg fijn voor ze, maar ze hadden liever een echte aanval willen doen op de top van Mont-Blanc, toch? Nu stonden we zelfs aan de vooravond van de Grande Finale. Gelukkig berustten Bart en Anita in de situatie zoals die zich nu voordeed. Zij hebben met Fred nog veel moois gezien in ‘een wereld op zich’, de Vallee Blanche.

Toen Rutger erg snel herstelde van hoogteziekte en hij zich verder voldoende sterk voelde, kon hij de komende dagen een poging doen naar de top. Wederom had ik ruggespraak met de gidsen over de wenselijke samenstelling van de koppels die naar de top zouden gaan.

Waarom hadden wij eigenlijk berggidsen ingehuurd. Enkele groepsleden hadden niet veel ervaring in alpine bergbeklimmen. De training die ik had gegeven als voormalig instructeur van de bergsportvereniging stond in schril contrast met praktijklessen die de berggidsen hier in de bergen konden geven. Je kunt met een kleine groep getrainde klimmers wel Mont-Blanc oprennen zonder berggidsen, als je een slaapplek hebt bemachtigd in de hutten, maar de vraag blijft toch of het niet verstandiger is om gidsen in te huren. De voorkeursbehandeling die zij genieten in de altijd overboekte hutten is wel handig. Verder zijn ze bekend met plaatselijke omstandigheden, de typische gebruiken op deze berg, het weer en de meest ideale klimroutes. Edward Bekker en zijn gidsenorganisatie hadden in hun programma een all-in klimweek met een sfeervolle ambiance van klimherberg La Boerne. De hoge hutten zijn tijdig gereserveerd waardoor je zeker bent van een bed en alle maaltijd behalve de lunches worden op tijd voor je neus gezet. Bij Edward Bekker is ons gebleken dat je te maken hebt met een erg professionele organisatie waarbij de gidsen geselecteerd zijn om bij deze organisatie te mogen werken. Men is er zichtbaar op gebrand om zoveel mogelijk mensen op de top te krijgen. Een autorijschool met een bovengemiddeld slagingspercentage heeft ook al gauw een goede naam en daardoor ook meer klanten. De berggidsen lieten ons vaak zelf het tempo bepalen. Op situaties die zich spontaan voordeden anticipeerden zij goed. Ze gaven duidelijke adviezen bijvoorbeeld waar we het beste konden pauzeren. Als de gids voorstelde om even iets te drinken dan kon je het maar beter doen want dan was het niet voor niets. Al die wetenschap kun je zelf ook wel gaan uitvogelen of proefondervindelijk vaststellen, maar voor deze luxe positie hadden wij graag wat geld over.

Voordat ik nog maar half wist hoe de klimtochten, naar deze bijzonder mooie alpenpieken, zouden verlopen, had ik in Nederland met Rob de wens uitgesproken dat we buddy’s zouden zijn. Als iets goed klikt dan moet je daar niet teveel aan veranderen vond ik. Daarbij hadden we wel de mogelijkheid; ‘als iemand plat gaat van uitputting of hoogteziekte, houdt alles op’ goed met elkaar doorgesproken. Tijdens de inlooptochten merkte Rob dat hij veel last had van de warmte die zich ophoopte in zijn lichaam en daardoor wat achterop raakte.

Volgens Edward Bekker was vrijwel het hele seizoen in het water gevallen. Wij hadden uitgerekend in onze week 26 graden in het dal. Wennen aan de hoogte en daarbij zoveel geluk hebben met het weer gaf eigenlijk geen reden tot klagen. Maar over zulke temperaturen had niemand van ons durven dromen. Rob voelde zich nog steeds sterk. Tussen de oren zat alles nog helemaal recht en hij wilde erg graag doordieselen. Het zou wel goed komen als hij zijn lichaamswarmte wat beter kwijt kon. De nachtelijke koude klim naar Aiguille du Tour was hem dan ook erg goed bevallen. De anderen vijf klimmers vertoonden weinig sporen van lichamelijk verval door de invloeden van de Alpen. Ik gooide een balletje op bij Piérre dat het wellicht zinvol was om Rob en Rutger samen aan de klim naar de top te laten beginnen. Hij had het ook al bedacht. Het was regelrecht tegen mijn wensenlijstje in maar wel een rationele gedachte omdat er bij een eventueel mislukte poging van Rob of Rutger er nog steeds twee klimkoppels over waren die tot dan toe probleemloos en vooral ook snel hadden geklommen.
Ik kon geen inschatting meer maken wie zich de komende hoogtestages via de Tête-Rousse en Goûterhut naar de top van Mont-Blanc nog goed zou blijven voelen. Ik had nooit verwacht dat Rutger onze grote ‘buffel’ met zoveel ski-ervaring zich zo brak zou gaan voelen. Ik sprak de stille hoop uit dat minstens één van de drie koppels de top wel zou halen, dan was onze missie geslaagd. Bovendien als er twee koppels gevormd werden door klimmers die tot nu toe nog helemaal geen problemen hadden gehad, dan waren dat vanzelfsprekend de grootste kanshebbers om de top te halen. We wilden allemaal graag dat er zoveel mogelijk van ons boven zouden komen. Maar we zouden toch buddy’s zijn? Verdomme, wat een rare puzzel. Overleg in de groep. Rob merkte op dat ik beduidend sneller ging dan hij. Hij zag de optie van hem en Rutger aan het touw ook wel zitten. Was het een sportieve knieval, of keiharde realiteit? Ik kon het goed niet peilen. Ik besloot om Rob er later nog eens ruimhartig voor te bedanken dat hij mij dit feestje had gegund. Hanneke en Bobby kenden elkaar van vroeger. Op school hadden zij als vrienden een klik met elkaar. Daar wilde absoluut niemand tussen komen. En de karabiners van Mark en mij haakten ook goed met elkaar aan een touw. Nou goed, met deze sportieve boodschap konden we naar de gidsen. We liepen die middag het lange steile stuk over het geitenpaadje weer terug naar het dal. Samen met Fred dronken we een koud biertje op het terras van het plaatselijke hotel. De gidsen waren nu zichtbaar meer ontspannen omdat we elkaar beter leerden kennen maar ook omdat de samenstelling van de touwgroepen in goed overleg was gemaakt.

Terug naar La Boerne. Deze avond kregen we kip-kerrie met rijst en weer die heerlijke salade voorgeschoteld. Rutger, fel gekant tegen alle Aziatische gerechten, gruwelde van de rijst maar hij at wijs toch een heel bord leeg. We lieten ons de voedzame maaltijd en de zuurstofrijke lucht goed smaken en we bestelden een flesje rosé. Daarmee spoelde Rutger zijn gruwelrijst weg en het maakte ons bloed weer even wat dunner. Nog even afspreken met Piérre wat we morgen gingen doen. Om 07.00 uur aan het ontbijt en om 07.40 uur bij de parkeerplaats aan de weg. Daar zouden we elkaar ontmoeten voor de rit naar Les Houches, het dorpje aan de andere kant van Chamonix.

Die avond had de parkeerplaats bij La Boerne wel iets weg van een legerplaats van troepen die de volgende ochtend zouden vertrekken naar een oorlogsgebied. Kledingstukken vlogen door de lucht, waterzakken werden gevuld, alles werd nu zoveel mogelijk pack-lite gemaakt, batterijen gewisseld en nieuwsgierig wogen we de rugzakken.

Iedereen die zich deze avond maar in de buurt van de herberg durfde te laten zien, kreeg van ons een brede glimlach en handenvol Marsen en Snickers mee. Daar maakten we heel veel vrienden mee, terwijl we alleen maar blij waren dat de doos taaie repen die bij het klimmen alleen maar in je keel bleven steken eindelijk eens leeg raakte. De repen, bestemd voor de Arabische markt waren ons geschonken door de Marsfabriek in Veghel omdat ze vanwege de houdbaarheidsdatum op moesten of anders in de afvalbak gingen. Op het bed lag een kluwen gsm’s, camera-accu’s en de eXplorist-GPS aan de oplader. Als complete groep probeerden we nog een avondje gezellig bij elkaar te zijn, maar er heerste een licht beladen sfeer omdat voor het eerst de hechte groep uiteen viel omdat twee van ons morgen beneden zouden blijven.

Woensdag 12 september.

Nu had ik eindelijk een keer goed geslapen. Rob had niet zijn motorbootimitatie gedaan en Rutger had ook geen last meer van zijn luidruchtige neusschotje. Bij het vroege ontbijt had ik onder een stolp een kaasplankje gevonden van het vorige avondmaal. Dat gaf enige variatie op de zoetigheid die me nu echt de keel uitkwam. Piérre was precies op tijd. We reden op Frans wijze door het verlaten Chamonix naar Les Houches. Precies op de aangegeven tijd stonden we bij de kabelbaan die ons naar Bellevue op 1801 meter bracht.

We namen afscheid van Bart en Anita bij het gebouw van de kabelbaan. Ik liep als laatste bij hen vandaan, keek nog eens om en riep ze toe; “gaan jullie er wel iets moois van maken daar boven”? Ik hoopte echt dat ze zouden genieten en dat ze van het alternatieve Midi programma een heel mooie klimtocht zouden maken. Wat moest ik anders zeggen. Een brok in de keel en wat voelden we ons klote.

Bij de lift waren er de dagjesmensen die op de trappen naar de cabine wijselijk uit de buurt bleven van de scherpe punten aan onze rondslingerende rugzakken. Respectvol keken de oudjes ons aan met een vragende blik. In vele talen zag je ze denken; ‘Gaan jullie echt die Mont-Blanc helemaal op. Wat moet dat een belevenis zijn. Als ik dertig jaar jonger was had ik dat ook wel gewild. Nou ja, succes hoor stoere klimmers en doe je best daarboven’.

Bij Bellevue aangekomen liepen we een stukje naar het perron van de oude Tramway du Mont-Blanc, het tandradtreintje naar Nid D’aigle op een hoogte van 2362 meter. We namen plaats in de wagon genaamd ‘Anne’. Met een hobbelige tred reed het tandradtreintje langzaam door het prachtige Märklin-landschap de alpine hoogtes in. In het adelaarsnest aangekomen hield het oude beestje met een harde bons stil. Om eruit te komen moest je in het treintje al een aardige hellinghoek lopen. We liepen het met stenen en morenegruis bezaaide pad op langs de ‘Desert de Pierre Ronde’ in de richting van de op 3167 meter gelegen Refuge Tête-Rousse. Het pad werd hier al snel steiler.

Onderweg dronken we water bij de Baraque des Rognes. Daar stonden we oog in oog met een aantal steenbokken. Statige beesten zoals ze daar stonden met een mooie latijnse naam, Capra Ibex, de West Europese Alpensteenbok. De mannetjes wegen soms wel 200 kilo en hebben indrukwekkende horens. Bij Annecy heb ik ooit op een smal paadje tegenover een gehoornde bok gestaan. Die koos er gelukkig voor om de diepte in te stuiteren. Die beesten zijn niet erg schuw en hebben ook niet snel een boze bui. Schitterend om te zien hoe bedreven ze zijn in het balanceren op scherpe rotsgraten.

We liepen naar de eerste hut in het alpine deel, de Tête-Roussehut op 3167 meter hoogte. De laatste 80 meter naar de hut moesten we over een ijshelling traverseren. Daar deden we even de stijgijzers aan. Er waren ook klimmers die dat niet deden, maar de hard aangevroren toplaag was nog erg glad rond het middaguur. Het was een gloednieuwe hut, pas een maand in gebruik. Deze hut was vlak naast de oude hut gebouwd op een betrouwbare partij rotsen. Het pad liep een stukje over het dak van de oude doorleefde hut die door de jaren heen veel klimmers een dienst had bewezen. Het leek ten opzichte van de fraaie nieuwe hut maar een materiaalschuurtje. We prepareerden onze rugzakken voor de steilere klim naar de op 3817 meter gelegen Goûterhut. We kochten hier een aantal flessen drinkwater.

Toen bleek dat Rob alsmaar verder achterop raakte bij het tempo van de rest. Rob had weer veel last van de warmte tijdens de klim van de voet van de berg naar grotere hoogtes. Hij zou het gedeelte na de Tête-Roussehut met Rutger aan het touw gaan, maar de gidsen wisten dat als je op dit traject al zo diep ging, de kans reëel was dat je de top niet zou halen. Daarbij kwam de moeilijkheid als Rob het toch wilde proberen, dat Rutger die met hem aan het touw ging en zich nu veel beter voelde, bij het eventueel hogerop stranden van Rob, ook terug naar een lagergelegen hut zou moeten. De variant om Rob in dat geval in de Goûterhut achter te laten of liever nog hogerop in de Vallothutten en dan Rutger als derde klimmer aan te haken aan een andere touwgroep hebben we ook nog geopperd. Vele ongeschreven bergsportwetten maar ook de huisregels van Edward Bekker kenden maar één antwoord; ‘ne pas possible' !

Je merkte aan de gidsen dat de tijd begon te dringen. Toen Rob in Tête-Rousse aankwam was er al een deel van onze pauze voorbij en we moesten nog veel hoogtemeters maken die dag. Respect voor de wijze waarop de gidsen het slechte nieuws brachten en we wisten dat we er niet aan ontkwamen maar door de ontstane situatie, werd Rob in een half uur door zijn strot gedrukt dat hij alleen moest achterblijven in de Tête-Roussehut en dat de rest doorging.
We hebben er alles aan gedaan om te kijken of er andere kansen lagen voor Rob, maar het antwoord bleef 'non'. Er viel een traan op de lunchtafel en een paar diepe stiltes maar we moesten wel door. Nu ook nog zonder Rob. Een heel andere situatie dan bij het achterlaten van Anita en Bart. Deze keer was het al zó hoog en nog dichter bij het einddoel. We gingen hier nog veel dieper door het stof. Rob maakte kleine uitstapjes tijdens zijn verblijf in Tête-Rousse en maakte mooie foto’s van ons terwijl wij verder klommen in de steile Goûterwand. Hij heeft een indrukwekkende passage opgetekend in het gastenboek. Rob heeft gezellige contacten gelegd met passanten die de hut aandeden. En ondanks het gevoel wat er was, maakte dat het verhaal voor hem en de hele groep wel weer compleet.

Toen een behoorlijk steile klim naar de Goûterhut waarbij we een tweedegraads blokkenpad beklommen. Een beetje vergelijkbaar met een klimrek in de speeltuin maar dan met ongeveer 15 kilo aan je lijf en 650 meter stijgen. Na een tijdje gingen we door het Grand-Couloir. De Engelsen noemen het Bowling-Allee (bowlingbaan). Een komdalletje op eenderde van het traject naar de Goûterhut waar geregeld van grote hoogte gesteente naar beneden valt. Als je daar even stil bent kun je horen aan het gefluit van vliegende voorwerpen of je door kunt lopen. Toen Pierre "oui go go!” riep, kachelden we met een rotgang op onze stijgijzers naar de overkant over een ijspaadje van amper twee voeten breed. Erg moeilijk was deze traverse niet en het ging bij de meeste wel goed, maar aan de overkant vloeide dan even de kracht uit je spieren weg door de hoogspanning die je ongemerkt toch in je benen opdoet. Hanneke maakte uitgerekend daar een flinke uitglijer. Een korte felle gil ging door merg en been, hartslag in de keel, even herstellen en weer door.

Bovenop het randje van deze steile graniethelling staat de Goûterhut waar we ruim op tijd aankwamen. In de hut kregen wij vijf matrassen aangewezen in het 80-persoons stapelbed. We lieten eerst alles uit onze handen laten vallen en ploften neer op een matras. Een collega had deze luxe hooischuur eens gekscherend een ‘min-5-sterren hotel’ genoemd. We hadden helemaal nergens zin in op die hoogte. Elke luxe was daarmee al snel overbodig. Water, water en nog eens water, dat was wat we nodig hadden. Die avond rolden we nog een keer ons bed uit voor de warme maaltijd. Een bord stevige linzensoep gevolgd door een bord witte rijst met rookworst met een hartig sausje en een toetje. De maaltijden van de hutten onderling waren natuurlijk niet op elkaar afgestemd. Rutger begon weer met lange tanden aan het bord met rijst. Peper en zout erop maakte het toch wel lekker. Na het fotograferen van een prachtige ondergaande zon die erg uniek is op deze hoogte, zijn we naar bed gegaan. Edward Bekker kiest ervoor de hoogte-overnachting in de Goûterhut te maken. Anderen overnachten in de Tête-Roussehut. Dan heb je op de dag van de topklim eerst nog het zware stuk te overbruggen van de Tête Roussehut naar de Goûterhut. Bovendien moet je dan al om 01.00 uur aan de bak en het steilste stuk naar de Goûterhut klimmen in het donker is niet erg aan te bevelen.

De Goûterhut was niet erg overboekt zoals gewoonlijk. Er hoefden maar enkele klimmers op de tafels in de eetzaal te slapen. Vreemd genoeg bleef de matras naast mij erg lang leeg. Even leek het dat we de ruimte hadden in ons slaapvertrek, tot de deur van het dortoir met een luide knal openging. Je verwachte een stoere vent die ‘bierrtjûûh!’riep, maar hier kwam een geheel opgetuigde alpine klimster binnen lopen. Veel gezucht omdat zij spitsroede moest lopen door het met rugzakken bezaaide middenpad. Ze gooide enkele rugzakken aan de kant om bij haar matras te komen. Het waren de spullen van de Schotten die haar in de weg stond. Mijn god.., laat het niet waar zijn. Ga ik nu het bed delen met het equivalent van Eucalypta? Ze trok haar gebreide muts van haar hoofd. Wat overbleef was een platgeslagen krullenpruik die aan de voorzijde heel grappig recht omhoog stond net als de steek van de Keizer. Tien vermoeide klaagzangen later droogde de vrouwe met een lakenzak haar bezwete rug af. Net iets te lang bleef zij in haar halve nakie recht voor ons staan en brabbelde voortdurend in zichzelf.

Ik kon een vette glimlach op mijn gezicht nauwelijks onderdrukken toen Bobby met pijn in zijn buik van het lachen mij toefluisterde dat hij het wel een knapperd vond en dat hij het fijn voor mij vond dat ik nu ook al in de slaapzaal een aardige buddy had. Hoe ze eraan kwam is een raadsel maar met vier dekens maakte zij haar slaapplaats comfortabel. In mijn ogen was het een vrouw die niet zo fijn spoorde maar vreemd genoeg was ze al erg ver gekomen. Aan de materialen te zien ging zij nog veel meer proberen hier hoog boven de wolken. Waar ik al bang voor was gebeurde. Vroeg in de nacht kreeg ik een paar harde schoppen van links tegen mijn knie die toch al niet ophield met trillen van de inspanningen. Ooit van een sportdocent geleerd, een corrigerende trap terug in de stapel dekens naast mij en de beweeglijk dromende vrouwe hield vanzelf op met haar ongecontroleerde slaapkunsten. Op de een of andere manier is het altijd bal in die matrassenlagers.

Donderdag 13 september, om 02.15 uur stonden we op. In een paar minuten alle klimspullen aangetrokken. Terwijl ik het tegenspartelende gespje aan de onhandige kant van de schoenen van Bobby strak trok, mompelden we het hele lijstje samen nog eens door. Heb jij je ijzers bovenin je rugzak? Zijn alle flessen gevuld? Genoeg reepjes bij de hand? Zit mijn bovenvak goed dicht? We moesten haast maken en als een razende aan het ontbijt om vervolgens snel in de aanlooproute te zitten en niet teveel oponthoud te hebben van de langzamere touwgroepen.
Als je daar achter kwam te lopen, moest je op het minder steile deel voor de Dôme du Gouter en voor de Vallotgraat soms erg veel gas geven om er langs te kunnen.

Terwijl we samen met de supersnelle Schotten het dortoir uitliepen, opende ‘Euca’ haar sarcofaag van dekens en vroeg ‘goodmorning, what time is it’? Ik zei; 'two-fifteen', en klap… daar ging de dekenkist weer dicht. Zij knorde rustig verder terwijl ze volgens ons ook aan de bak moest om op de ijshellingen te kunnen presteren. Bovendien moet je op het middaguur wel terug zijn bij het Grand-Couloir omdat de middagzon de boel daar opwarmt en dat de kans groter maakt dat er stenen aan je voorbij vliegen. Als een paar groepen tegelijk bij het Couloir aankomen dan sta je er soms even te wachten. De excentrieke vrouwe maakte zich helemaal geen zorgen. Ook wel een mooi leventje trouwens, zolang alles goed gaat. Toen werd opeens duidelijk dat zij alleen was en zich helemaal niet liet vergezellen door een berggids of door andere klimmers. Aan haar klimrugzak hingen wel een paar nieuwe leki’s en een levensechte pickel. Maar zolang je onder deze omstandigheden bij niemand aan het touw gaat, ben je of knap zeker van jezelf of anders in de ogen van velen gewoon oerdom.

De ijsgraten van de Grande en Petite Bosses zijn steile sneeuwpaden waar je met voldoende concentratie en niet teveel wind wel aardig overheen komt. De ijshellingen aan beide zijden gaan soms erg steil naar beneden en eindigen dan op het Grand Plateau. Als je op de enorme glimmende glijbanen terecht komt dan ben je met het juiste gebruik van het touw, pickel en stijgijzers nog wel redelijk zeker van een redding. Maar als je alleen bent en ongelukkig ten val komt, dan eindig je in het slechtste geval veel lager op de berg in de richting van het Chamonixdal ergens in de buurt van Edward Whimper.

Vliegensvlug hebben we het ontbijtje weggewerkt waarbij we veel thee en water dronken. Het advies dat we hadden gekregen om vooraf veel te drinken viel in goede aarde. Je droogt niet zomaar uit en alles wat je alvast binnen had hoef je dan niet uit de Sigg-fles te gebruiken. Die vochtvoorraad was dan over voor later op de dag als je het veel harder nodig had. We hadden ons in drie broeken gehesen, twee thermo-shirts, fleeces, een dubbellaags Gore-tex overjas en de 3 in 1 Millet klimhandschoenen, twee paar Falke sokken in de D-schoenen, de stijgijzers, de klimgordel, gamaschen, balaclava, klimhelm, klimtouwen en aan de rugzak hadden we de pickel, de telescopische Lekistokken en een paar extra karabiners zo voor het grijpen.

Om 02.45 uur gingen we de ijskoude heldere nacht in. Drie touwgroepen. Bobby en Hanneke gingen met Per de charmante Zweed mee. Mark en ik samen met de altijd vriendelijke Pierre. En Rutger met zijn enthousiast fotograferende berggids Mark. De omstandigheden waren hier bizar te noemen. Een temperatuur van min-15 graden. Chamonix, diep in het dal had wel iets weg van de Winter-Efteling. Heel veel fonkelende lichtjes bij een kraakheldere sterrenhemel. Bij zonsopgang schoot door een meteorologisch effect de temperatuur nog eens vijf graden verder in de min. Opvallend was het vele knipperen met de ogen vanwege het vriesdrogen.

Groot voordeel van het eerste stuk met het hoofdlampje omhoog kachelen is dat je geen idee hebt hoever het nog is. Af en toe behoorlijk steil en bitterkoud. Toen de zon over de horizon scheen met een warme kleurschakering en we achterom keken, zagen we dat we al erg hoog waren. Een kans van slagen was nu wel reëel. Als we dit tempo maar volhielden en we niet hoogteziek werden.We kuchten als oude walrussen van de droge lucht en voelden ons steeds brakker worden. De topbeklimming was een ritmische telgang geworden. Voetje voor voetje, stokkenprik na stokkenprik. De rozetten aan de Lekistokken kraakten in de sneeuw als droge scharnieren als je erop leunde. Op het steenharde gletsjerijs bleven de scherpe punten van de stokken wel aardig stabiel staan. Mooie materialen zijn er tegenwoordig toch te koop.

De versnelde ademhalingen, het neerploffen van de dikke D-schoenen met de stijgijzers en het gekraak van de Leki’s in de sneeuw gaf een hele kakofonie aan geluiden in de touwgroep.
Een cadans vinden waaraan je zo lekker kon optrekken net als bij het hardlopen of fietsen, was onmogelijk. Als je even een stapje moest verzetten doordat je been blokkeerde in een diep hol van poedersneeuw dan ademde je zomaar drie keer meer om bij te benen. Je zat natuurlijk wel samen aan het touw en niemand wilde de tred van de anderen verstoren door het touw te strak te houden. Voortdurende concentratie want als het touw te los hing haakte het in de stijgijzers van je voorganger waardoor die weer een ´dubbele Rietberger´ maakte. Het haalde ook niets uit om tijdens deze touwdans even te kijken waar de andere groepen ergens liepen. Je was dan onmiddellijk uit balans en moest zomaar drie stappen extra zetten waardoor je ademhaling drastisch versnelde. De ijle lucht, een raar fenomeen. Het had allerlei vreemde effecten op je lichamelijke gesteldheid. Langzaam klommen we hoger. Ongeveer 150 meter boven ons zagen we Hanneke en Bobby omhoog gaan aan het touw met Per. Wat klommen die lekker vlot zeg. Bij de Vallothutten zagen we ineens Rutger klimmen met zijn gids. Waar kwam die nou weer vandaan? Hij bleek toch eerder te zijn vertrokken en aardig snel voor ons uit te zijn gegaan. Rutger zag er monter uit. Hij zei dat het wel ging. Later bleek dat toen wij hem voorbij gesloft waren, Rutger toch weer getroffen was door hoogteziekte. Stekende hoofdpijn, voortdurende braakneigingen en subiet heel erg wankel in de schoenen. Het Goûter-ontbijtje had hij uitgespuugd en daarmee onvoldoende energie over om nog maar een meter vooruit te komen. Voorbij de Vallothutten werd hij nog eens aangemoedigd door zijn gids om desnoods op zijn tanden de laatste loodjes naar boven te gaan. Als hij de scherpe topgraten maar voorbij was, werd het terrein vlakker naar mate je dichter bij de top kwam. Ons devies; "Als de moed in je schoenen zinkt, dan ga je gewoon op je kop verder" had voor Rutger geen enkele zin meer. Hij was finaal door zijn energie heen en hij haalde de top net niet meer. Een persoonlijk drama wat hij daar 200 meter onder de top alleen kon delen met zijn gids Mark.

OP DE TOP!

Vlakbij de top kwamen wij Hanneke en Bobby tegen met Per. Zij waren net terug van de top en riepen zwaar hijgend maar voldaan dat zij het hadden gehaald en dat het goed met ze ging. Mark en ik moesten vanaf dat punt 'vlakbij de top' nog een klein uur doorklimmen voordat we boven waren. Later vertelde Bobby dat hij twintig meter onder de top nog had overwogen om te stoppen. Nu stonden we daar op de top van Mont-Blanc! Een ongeveer vijftig meter lange walvisrug van sneeuw en ijs. Aan alle kanten diepe ijshellingen. Recht voor me Zwitserland met de Matterhorn op schootsafstand. Volgens de kaart ligt er 150 km tussen Mont-Blanc en Matterhorn maar deze was kraakhelder te zien. Naar rechts rolde je Italië binnen richting Courmayeur, links was het Chamonixdal en achter me kon je langs de puntige schaduw van Mont-Blanc die reikte tot aan de horizon een heel eindje La France inkijken. Sinds deze dag twijfel ik niet meer aan de theorie van Pythagoras dat de aarde rond is. De horizon was op deze hoogte duidelijk krom. Ik vroeg me hardop af hoe het eigenlijk met me ging. Ondanks de kou, dorst, snelle ademhaling, het constant bevriezen van mijn beslagen sneeuwbril en de stijgijzerpijn in al mijn scharnieren, ging het eigenlijk best goed. Een kort maar intens feest-moment met Mark en Pierre en dan weer met twee benen op het ijs. Ik probeerde te drinken maar het water was bijna bevroren en het ging er in de verhitte slokdarm niet meer in. Daarmee wisten we dat we niet veel tijd over hadden voor ons verblijf op de top en dat we weer terug moesten. IJspegels aan mijn neus en bivakmuts en een houten strot. Snel de vlaggen uit de rugzak, energiereepjes eten, nog eens geprobeerd te drinken, het ging niet meer. Tien foto's gemaakt en weer weg uit dit ijskoude poolklimaat. Koud door mijn hele donder en ik moest me geweldig bij elkaar rapen om het lange steile eind weer naar beneden te kunnen gaan. Maar wat was het mooi daar.

Ik keek nog eens 360 graden rond en probeerde het unieke gevoel van dat moment voorgoed vast te houden. 'De top is mooi maar dan ben je eigenlijk pas halverwege’, klimmerswijsheid die mijn ‘Pater-Alpinus’ bij vertrek in Nederland had ingefluisterd. In de tachtiger jaren had ik zelf nota bene mijn vader het klimvirus bezorgd. Ik was verslaafd geraakt aan de bergsport door Appie Meijer wiens vader in Brig een prachtige chalet had. Mijn eerste klimervaringen waren daar, met de houten pickel naar de Galenstock en met een bejaarde berggids rondtoeren over de Aletschgletsjer naar de Concordiahut. Appie en ik hebben later nog veel klimtochten gemaakt. Ik herinner me de tijd dat mijn vader en ik elke dinsdag met de trein naar Eindhoven gingen voor de bergsporttrainingen. We carpoolden vaak met andere NBV-ers naar bekende klimgebieden in de Eiffel en de Ardennen. Mijn eerste glaasje wijn in de Tukhut. En dan de camping in Nideggen, waar we ‘Frau Eiffelschreck’ de stuipen op het lijf jaagden door haar strenge huisregels te negeren. We hebben veel mooie klimtochten gemaakt en veel gezellige weekenden gehad.

Enkele weken voordat we naar Mont-Blanc afreisden, stonden we samen voor zijn klimkast. Mijn vader gaf mij zijn gloednieuwe Koflach expeditieschoenen omdat hij die waarschijnlijk toch nooit meer zou gebruiken. Een moeilijk moment, want daarmee gaf hij met evenzo weinig woorden te kennen, dat hij misschien nooit meer in de Alpen ging klimmen.

Ik vroeg me nog af wat mooier was, de prachtige tochten naar de top van Mont Blanc en de lange terugweg met het fraaie uitzicht op het dal, of de unieke momenten dat we op de top waren met deze ontberingen. Onderweg op de smalle sneeuwgraatjes waar je maar net twee voeten naast elkaar kon plaatsen, moesten we regelmatig naast het pad lopen om de stijgende klimmers die voorrang hebben niet te hinderen. Ongelooflijke spanning over je hele lichaam om de klappen op te vangen in de altijd ongelijke stappen met de stijgijzers in de ontelbare treetjes die naar beneden gingen. Dan weer hard gletsjerijs waar nog geen pickel in te rammen was en dan ineens poedersneeuw waar je kniediep in wegzakte. Bijzonder vermoeiend. De Vallothutten constant in zicht, maar die kwamen lange tijd ogenschijnlijk niet veel dichterbij.

Op en steil stuk terug naar de Dôme du Goûter wierp ik een 'stop' in de groep. Een magisch woord dat in vele talen wordt begrepen. De touwgroep stond in één klap stil. Pierre vroeg wat er was. Ik zei; 'Ik loop te janken en ik zie niks omdat mijn tranen meteen bevriezen. Als ik voorop blijf lopen ga ik zo meteen vanzelf een keer op mijn gezicht'. Pierre bond ons anders in aan het touw. Tranen van geluk, omdat ik merkte dat het ging lukken en omdat ik superblij was dat mijn gereconstrueerde knie het had gehouden. Dan ineens een minder steil stuk en luister eens..., je hoort mensen om je heen weer praten. Die hadden weer genoeg adem.
Daar sloot Eucalypta ineens aan achter onze touwgroep en wilde kennelijk meeliften met onze goedbetaalde gids. Pierre riep iets en wij versnelden de pas waardoor we haar losten. Ze liep verder, rondkijkend naar de hoge toppen om zich heen. In dit gedeelte van de route waren er enkele gletsjespleten die enig risico inhielden als je er de gebaande routes niet volgde. Bij het oversteken van de spleten ging de gids vooruit, nam de hele touwlengte en liet ons pas daarna nakomen. De vreemde vrouwe met haar gebreide muts liep er argeloos fluitend, zonder maatje en zonder touwen gewoon straal overheen terwijl ze in een halve seconde erin kon verdwijnen en wellicht had niemand haar dan snel in de gaten. Niemand haalde het in zijn hoofd om deze gans aan een klimtouw vast te maken en tegen haar wil mee te nemen naar veiliger oorden.
En bovendien hadden we dan veel liever onze eigen achterblijvers mee op sleeptouw willen nemen. Een typisch geval van ‘wat doen we ermee’. Ons net als alle ander klimmers niet overal tegenaan bemoeien besloten wij. De weg terug naar de Goûterhut was verder een goed gebaand pad.

Bij de Goûterhut gekomen moesten we wachten want er was een 'taxi' in aantocht. Pierre riep dat we moesten knielen en al onze gear goed moesten vasthouden. Met een donderend geraas kwam er een helikopter vlak over onze hoofden aangevlogen. Met twee landingssteunen stond de Aerospatiale AS-350 op een sneeuwgraatje te dansen. Nu begrepen wij ook het eenvoudige bordje wat op de houten paal vastgespijkerd zat met de tekst 'drop-zone'. Er stapte iemand uit de helikopter die de komende weken in de hut ging werken. Een andere die naar het dal moest nam plaats. Met een paar harde klappen vloog de heli vijf meter op en toen tien meter vooruit. Maar net over de rand van het dak van de Goûterhut schoot hij ineens gehoekt in verticale stand recht naar beneden. Voor de alpenvliegeniers was het vast een alledaagse tikje aan de stuurknuppel maar voor ons was het een 'Yahoo-ervaring´ om niet erg snel te vergeten.

In de Goûterhut kochten we drinkwater. Hier was het al vijf euro per petfles. We propten ons weer vol met energiereepjes. Op de top van Mont-Blanc ben je er nog niet, was er gezegd. De terugweg was wel even conditioneel zwaar als de lange weg naar de top. We klommen het lange eind langs de steenblokkenwand weer naar beneden. De andere touwgroep die ons voor was had op die plek een volledig bepakte rugzak met een raketgang voorbij zien vliegen het dal in. De rugzak viel in de diepte en stuiterde compleet uit elkaar. Gelukkig zat er niemand aan vast. Niemand weet wat er met de eigenaar is gebeurd. Die klimmer zag in ieder geval de complete uitrusting verloren gaan. Een groot probleem als je daar boven het nodige materiaal moet missen. Van Euca misschien?

Mark en ik kwamen met onze gids Fred terug bij de Tête-Roussehut. De anderen waren vast verder naar beneden gegaan over het blokkenpad naar Nid-D’aigle, het station van de Mont-Blanc Tramway. We aten een heerlijke maaltijdsalade, sms-ten de rest over onze overwinning en we knapten zienderogen op. Bij de hut kwamen we vijf monniken tegen die in lange pijen dezelfde weg renden die wij naar beneden waren gelopen. Waarschijnlijk was het een vorm van boetedoening voor hun geloof of anders een rare soort hobbyisme. Onderweg hebben we een klein stukje omgelopen voor een aantal steenbokken. Beneden bij het treintje troffen we veel toeristen met lange fotolenzen en dikke buiken die ons aankeken met een blik van; 'tering man, dat zijn pas echte klimmers zeg!'.

Met iets teveel mensen werden we in de trein gepropt en hobbelden we over het eeuwenoude spoorbaantje naar beneden, terug naar Bellevue. Daar riep Pierre nog een keer 'go-go!', terwijl mijn lamme bungelbenen die dag eigenlijk liever niks meer mee wilden maken. Als we even een eind heuvelopwaarts renden hadden we nog net aansluiting op het kabelbaantje naar het lager gelegen dorp Les Houches waar de rest op ons zou wachten. Het was kiezen of delen. Lang wachten op het volgende baantje, of even omhoog rennen en uitrusten in de téléfèrique. We waren net op tijd voor de kabelbaan. Een kwartiertje later strompelden we nog een laatste betonnen trapje af en toen waren we echt helemaal beneden in het dal.

We werden getrakteerd op een litertje '1664'-bier door een joelende menigte die op het terrasje aan de overkant zat te wachten. Klinkt misschien wat hebberig maar nog nooit heeft een halve liter bier mij zo goed gesmaakt als deze keer. Hier werd ook de geheimzinnige envelop van de hoge chef geopend. Er zaten geschreven felicitaties in en precies het bedrag wat we nodig hadden voor dit rondje. Bedankt aardige chef. Bijna energieloos en met weigerachtige benen deden we kort ons verhaal en werden we door onze alpine vrienden het busje ingerold en weer teruggebracht naar klimherberg La Boerne. Met de hele groep weer compleet genoten we die avond van de heerlijke Raclette maaltijd waarbij we samen met Ilse Bekker onze fantastische ervaringen uitwisselden.

Het kratje bier dat we aan een klimtouw in de koude beek hadden laten zakken bij de herberg werd gelicht. Deze avond ontmoetten we een nieuwe groep klimmers die de komende week Mont-Blanc zou gaan beklimmen. Vlak langs onze gezellige buitentafel liep plotseling een hele grote vos voorbij die rond de eeuwenoude boerderij op zoek was naar iets lekkers. De mannelijke beheerder van La Boerne, een echte Woodstock-ganger, genoot zichtbaar van de heilzame werking van zijn cannabisproduct. De laatste deed de lamp uit.

De volgende ochtend was ik een heel kwartier in gevecht om uit mijn slaapzak te komen. Spierpijn tot aan mijn oorlel, rillend en nog steeds erg brak van mijn hoogteavontuur moest ik aan Rutger vragen of hij misschien nog wat energie in huis had om het houten trapje tegen mijn stapelbed te plaatsen. Na een half uurtje stunten stond ik naast mijn bed en nog een hele tijd later had ik mijn eerste sok van die dag alweer aan.

Vrijdag 14 september, ‘Shoppen in Chamonix’.

Door onze succesvolle Mont-Blanc klim hadden we de reservedag voor een eventuele tweede toppoging niet nodig. Eerst langs de souvenirwinkel waar ze mooie badges verkochten voor op de rugzak. Een bezoek aan Snel Sport, waar de nieuwste bergsportgear in tien modellen aan de muren hing. Dan even bij de wildslager langs om een vers gerookt peperworstje te halen voor thuis. Toen streken we neer op een van de pleintjes in het leuke mondaine stadje. Het maakte niet meer uit waar we gingen zitten en wat we deden. De sfeer in de groep was bijzonder goed. Stoere verhalen werden uitgewisseld en beloftes om nog eens terug te komen werden gemaakt. Bijna alle restaurants hadden overheerlijke pizza’s op de menukaart staan. Met onze MB-4808/07 logoshirts hadden we veel bekijks. Met een lekker Italiaans schepijsje maakten wij de pizzamaaltijd compleet en we liepen weer verder. Even wat moois kopen voor de kinderen. Het eerste zakmes voor Luuk. Een rode Victorinox in cadeauverpakking met een afgeronde mespunt en een mooie ketting eraan. Voor Aniek nog een stoere karabiner van Snel Sport waarmee ze de komende wandelvakanties trots haar eigen kindergordel kon inbinden. De straten hadden mooie namen van beroemde klimmers zoals Vallot, Whimper, Balmat en Paccard. We maakten een paar foto’s bij de beelden van Le Saussure en Jacques Balmat. Het grote terras aan de Rue Joseph Vallot gebruikten we als uitvalsbasis naar de straten erom heen om allerlei inkopen te doen. In een supermarkt kochten we brood, drank en lekkers voor de terugreis. De een liep even een boekhandel binnen, een paar anderen gingen nog even naar het Bureau des Guides aan de Rue des Moulins.

Op het plein troffen we de Schotten die we in de Goûterhut hadden leren kennen. We moesten maar eens langskomen om de 152 kilometer lange ‘West Highland Way’ te gaan lopen. Dit mooiste deel van de Schotse hooglanden loopt van Glasgow tot Fort William langs het Loch Lomond. De beklimming van de 1344 meter hoge Ben Nevis is een klassieke afsluiter van die prachtige route. We werden uitgenodigd om een biertje te gaan drinken in de Ierse pub. Weliswaar niet Schots maar dat mocht de pret niet drukken. Er was een voetbalwedstrijd aan de gang. Wij bedankten en kozen ervoor om onze prachtige week af te sluiten met een bezoek aan eetcafe ‘Chambre Neuf’ aan de Rue Michel Croz vlakbij het station van Chamonix. Ilse Bekker had dit restaurant aanbevolen. Bij het voorgerecht schalde Deep Purple door de tent en samen met Mark Knopfler gingen we het hoofdgerecht in. Eigenlijk precies wat we zochten, een overdadige dis met veel natuurlijke kleur, geur en smaak en dat alles in een prima ongedwongen sfeer gegoten.

Een laatste overnachting in La Boerne. Vroeg in de ochtend gooiden we onze laatste plunje in de auto’s. Broodkauwend keken we vanaf de parkeerplaats nog een keer naar de route die we op Mont-Blanc hadden geklommen. Man, wat waren we hoog geweest zeg. We trokken de deur zachtjes achter ons dicht en reden nog eenmaal langs ‘onze gigant’ in de richting van de snelweg naar Genève.

Na een soepel verlopen reis werden we thuis opgewacht door een dixielandbandje en had iedereen zich weer verzameld rond de klimmers. Het duurde nog enkele dagen voordat alle verhalen waren verteld.

De euforie hield nog een lange tijd aan. In ons platte landje is er maar weinig te vergelijken met alle mooie ervaringen die we in deze ene week op Mont-Blanc hadden beleefd. Ik heb daarom nog vaak de meer dan duizend foto’s bekeken die we hadden gemaakt en die allemaal evenveel zeggend waren.

Luuk zei; ‘Pappa ik vind het heel erg fijn dat ik mijn eerste echte zakmes heb gekregen, maar ik vind het nog veel fijner dat je weer thuis bent’. Aniek zei: ‘Papa, ik heb je écht niet gemist hoor, nee écht niet,… Ha ha, ja natuurlijk wel gekkie!’ Van Jacqueline kreeg ik bewondering, felicitaties en blijdschap omdat we alles heel hadden gehouden. Bossen bloemen vulden de huiskamer en de voordeur was versierd met ballonnen. Wat wilde ik nog meer...

Ik draaide nog maar eens mijn lievelingsplaat. ‘Live and Loose in Paris’ van Phil Collins. Een geweldig live-concert waarbij ik destijds Jacqueline ten huwelijk had gevraagd. Ik grijp wel eens vaker terug naar een goed stuk muziek om een mooie gebeurtenis in herinnering te houden. Maar welk mooi nummer paste nu eigenlijk het best bij het gevoel van dit moment. De expeditie was geslaagd, maar tegelijk was er ook het gemis van al het moois wat we samen hadden beleefd in de Franse Alpen?

‘In the air tonight’, ‘Some-thing happened on the way to heaven’, ‘Another day in Paradise’? Ik hield het op de prachtige ballad, ‘Separate Lives’ gezongen door Phil Collins en Amy Keys.

Een paar weken na onze geslaagde klim hoorde ik de journaallezer zeggen dat vlak na ons verblijf op de top van Mont-Blanc een stel Franse meteorologen onderzoek hadden gedaan naar de werkelijke hoogte van deze berg. Men had daarbij vastgesteld dat Mont-Blanc op 15 september 2007 maar liefst 4810,90 meter hoog was. De ijskap boven 4800 meter was sinds 2003 aangroeide naar een dubbele hoeveelheid van ruim 24.000 kubieke meter ijs, terwijl de lagergelegen gletsjers wel bleven wegsmelten. We waren nog hoger geweest dan er ooit in de aardrijkskundeboeken heeft gestaan en nog hoger dan we al die tijd hadden gedroomd.

Deze expeditie ging daarmee mijn verwachtingen helemaal ver te boven. We zijn op de top van Mont-Blanc geweest en anderen net iets eronder. We hebben veel plezier gehad en ik ga zeker nog eens terug.

Met deze klimexpeditie hebben we voor Stichting Cliniclowns een bedrag van 4500 euro ingezameld. Deze missie is geslaagd!

Olof de Bekker (olofenjacq@home.nl)


Hiking-site.nl op Twitter




Share/Bookmark
homezoeken op deze sitetop van de pagina
Vertel vrienden over deze pagina

Laatste wijziging: 26-10-2024

Hiking-site.nl is een site voor actieve buitensporters, wandelaars en hikers die op zoek zijn naar informatie over materiaal, routes, navigatie, EHBO, tips en tricks, avontuur, wandelen, outdoor en buitensporten. Nieuw op deze site?
Lees dan eerst eens rustig deze pagina met informatie over Hiking-site.nl!
[home] [linken naar Hiking-site.nl] [adverteren op Hiking-site.nl]
"; } if(lC>2400) { rightAd3.innerHTML = "
"; }