Laarzen en Zweepjes
De auteur en zijn vrouw Ine fietsten in dertien weken van Delft naar Cappadocië, centraal Turkije. Op 16 mei 2009 startten ze de fietstocht, die hen via Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Servië, Roemenië en Bulgarije naar centraal Turkije voerde, met als mijlpalen Constanca, Istanbul en Kayseri. In Servië en Roemenië hadden ze last niet alleen veel last van zwerfhonden maar ook onweer en stormhozen. Daarover gaat dit verhaal, dat is samengesteld uit fragmenten uit het onlangs verschenen boek Op de fiets naar Cappadocië.
Watch out for the Dogs!
Fietsend door glooiend landbouwgebied richting Belgrado zien we een collega lange afstandfietser. Ine en ik stappen af. Hij woont in Spanje en is in Istanbul gestart. Wij wonen in Nederland, zijn daar ook vertrokken en zijn op weg naar de Zwarte Zee. Zijn we door Hongarije gekomen? Ja. ‘Hoe ver is het naar Boedapest?’ ‘Ruim 400 kilometer.’ Hij steekt de wijsvinger omhoog, ‘One day.’ In Boeda¬pest wil hij het vliegtuig nemen. Zijn zoon is plotseling ziek geworden Hij heeft niet de Donauradweg gevolgd. Hij is zoef-zoef door Turkije, Bulgarije, Roemenië en Servië getrokken. Zijn hand maakt het gebaar van een blik-semschicht. Hoe zijn de wegen in het oos¬telijk deel van Servië? Veel klimmen en afdalingen, maar het ergste is dat je 150 kilometer niets tegenkomt, geen stad, geen dorp, geen gehucht. ‘Nothing, nothing.’ Nergens kun je voedsel krijgen. Het is zaak om voldoende noodrantsoen mee te nemen. Een drukke prater, een drukke gebarenma¬ker. Als hij een Nederlander zou zijn, zou je zeggen: een ADHD patiënt, maar nu zeg je: temperament¬volle Spanjaard. Zijn kaart is van kleine schaal, één op twee miljoen schat ik. Daar kun je als fietser niet op navigeren. Geen wonder dat hij ‘zoef-zoef’ door het Balkangebergte is gefietst. Hij wriemelt wat aan de fietsstang en houdt een zweep in han¬den.‘The dogs, terrible, terrible,’ roept hij en geeft een zwiepdemonstratie. Dan wijst hij naar zijn kuiten. ‘Watch out for the dogs!’
Laarzen en Zweepjes
Vanuit Vidin, Bulgarije, steken we per veer de Donau over naar Calafat, Roemenië. In Vidin heb ik twee paar rubberen laarzen gekocht om onze benen te beschermen tegen Roemeense zwerfhonden, die zeer agressief schijnen te zijn. Samen met de ijzeren zweepjes, in Boedapest aangeschaft, moet dit voldoende bescherming bieden. Collega lange afstandfietsers hebben pepper spray of twijgen bij zich. Ine is bijna panisch geworden van de agressieve Servische honden, en dat schijnen lieverdjes te zijn vergeleken met die in Roemenie. Het is druk op de veerboot. De klep heeft nog maar net de kade geraakt of we staan al op de wal, zodat we als eersten bij de Douane zijn. Na een snelle blik in ons EU paspoort mogen we Roemenië binnen. Ik roep naar niemand in het bijzonder, ‘Roemeense zwerfhonden, hou je koest, we zijn tot de tanden toe bewapend!’
In Corabia helpt een jonge autoban¬denrepara¬teur een nieuwe buitenband op mijn fiets te leggen. De achterband is tot op de draad versleten. Voor¬band naar achter¬wiel en op het voorwiel de nieuwe band op de markt gekocht Made in India. De reserve buiten¬band, meegenomen uit Nederland, wil ik sparen voor ergere tijden. De band is te groot en het kost veel moeite om de hob¬bels en bobbels eruit te kloppen. In Turnu Magueréle waar we tegen de avond arriveren is camping noch hotel; wel een veld aan de ri¬vier en daar slaan we ons bivak op. Onweer en regen als de tent staat. Bij het krie¬ken van de dag stoot ik Ine aan, ‘We leven nog.’
Stormhoos
Hoe konden we bij het opstaan al we¬ten dat het een zwarte dinsdag zou worden? Tot Alexandria gaat alles goed, behalve dat geen enkele bank het geld wil wisselen dat nog over is van Servië. We willen niet de drukke N6 volgen naar Boe¬karest en nemen binnenwegen. Twee stukken van het traject, elk min¬stens tien kilometer, blijken kei- en gruiswegen met grote gaten, maar zoiets vertelt je kaart niet. Voorzichtig manoeuvreren dus. Alleen maar akkers, geen huizen, niets, alleen een enkele boom. Dan heb je het gedonder, niet in de gla¬zen, maar recht boven ons en lichtflitsen. De eerste de beste boom wordt onze schuil¬plek ('nooit bij onweer onder een boom gaan staan', maar wat moet je...). Snel de jassen aan. De wind wordt harder en de regen striemt. Een stormhoos. Mijn fiets waait om, en van al¬les vliegt uit de stuurtas, mijn aanteken¬boekje en andere kostbaarheden, maar Ine weet alles te redden terwijl ik de fiets rechtop zet, wat een heel gezwoeg is zo hard waait het. Mijn aantekenboekje druipt van het vocht, als dat maar goed komt… Weer terug onder de boom; nat tot op het vel, koud tot op het bot en we soppen in onze schoenen. Als re¬gen en wind minder worden, vissen we onze fietsen uit de sloot. Ze staan tot aan de tassen in het water. In het eerstvolgende dorp wisselen we van kleren onder het afdakje van een winkel. Oh, wat zijn we blij met de laarzen. Weer warmte om onze voe¬ten!
IJzer Delven
De regen wordt minder en we zetten koers naar Videle, dat je uitspreekt als Fie¬dele, alsof je een viool bespeeld, waar vol¬gens de beide dames van het winkeltje een hotel zou zijn. Dan staan we voor het tweede onver¬harde stuk, nu de gaten tot aan de rand gevuld met water. Moeilijk manoeuvreren en dat heb ik geweten; Ine rijdt mij van achteren aan, en door de zij-waartse impuls val ik met fiets en al om, in het water; fikse blauwe plekken op mijn benen. Ine kan wel janken, maar ze houdt zich kranig en, oh, hoe blij zijn we met onze laarzen. Het traject naar Videle is geasfalteerd en vrij van regen, maar Videle is ook vrij van het be¬loofde hotel. Wel een mooi, groot park en een restaurant. Maar van de politie mogen de fietsen niet op de stoep staan, dieven. Dus de fietsen, met bagage en al, in het restaurant geparkeerd. Tijdens het eten begint het opnieuw te onweren en te kledderen. De avond valt. Wat nu? Bij het begin van het dorp, aan een stroompje, hadden we bij aankomst een veldje gezien, met een beschermend gebouwtje waarachter we onze tent kunnen opstellen. Dat doen we. ' s Ochtends, bij het koffiezetten en na Ine gewekt te hebben met mijn gebruikelijke ochtendbegroeting als we wild kamperen, ‘We leven nog’, word ik aangesproken door een zigeunerin. Uit haar gebaren begrijp ik dat ze het veld op wil. 'Geen probleem,' zeg ik in het Frans, want Roemeens is een Romaanse taal, en ze wenkt naar iemand die buiten beeld is gebleven. Een paard en wagen be¬stuurd door een man rijdt het veld op. Aan het eind van het veld neemt het paard zijn ontbijt van wat de natuur te bieden heeft. Terwijl de man een uiltje knapt, be¬werkt zijn vrouw met een houweel de grond. Wat graaft ze op? Knollen, truffels? Nee. Ooit heeft men hier oud ijzer gedumpt en dat delft ze nu, om het verderop te ver¬kopen, zo maakt ze mij wijzend naar een hoopje schroot en het universele ge¬baar voor geld duidelijk.
Jongleren
Welke criteria hanteren politici om een land toe te laten tot de Europese Unie? Niet of bruggen en viaducten voorzien zijn van parallelwegen voor lang¬zaam rijdend verkeer. Plots staan we voor een spoorbaan maar geen andere weg dan de autoweg leidt erover heen. Dus drie kilometer over de vluchtstrook en daarna de barre verschrikking van de rond¬weg rondom Boekarest. Razend verkeer, toeterende vrachtauto’s, terwijl de sporen in de weg minstens een decimeter diep zijn en de voor fietsers berijdbare strook soms niet breder is dan vijftien centimeter. Dit is geen fietsen meer, maar jongleren. Tijdens de lunch weet Gina, de restauranthoudster, in verstaanbaar Engels ons veel te vertellen over het land. Ze weet ook waar een hotel is en dat vinden we na twee uur zoeken, het is 16.00 uur. Zullen we nog naar het centrum gaan en het parlement bezoeken (vroegere paleis van Chaucescou)? Nee. Na twee ochtenden elkaar begroet te hebben met ‘We leven nog,’ is het tijd voor een re¬lax-avond. De volgende dag is het immense paleis gesloten. Terwijl we de stad proberen uit te fietsen alweer gedonder, lichtflitsen en de eerste druppels. Vlug een schuilplaats zoeken; het wordt een garage van een kan¬toorpand. We mogen in de ontvangsthal zitten. Wat een stortbui; het blijft maar doorgaan, twee uur lang. Dan hijsen we ons in regenkleding (inclusief laarzen) en gaan man(vrouw)moedig verder door grote regenplassen en nat gespetterd door vrachtwagens. We zijn Boeka¬rest nog maar net uit, of mijn voorband (Made in India) gaat op de sokken. Iets verderop is een garage en daar vraag ik on¬derdak. Tijdens het plakken krijgen we koffie.
In Varna, Bulgarije bedenk ik dat we veel (zwerf) honden hebben gezien, maar mijn dreigement uitge¬roepen bij het betreden van Roemenië heeft hen kennelijk zo bang gemaakt dat ze schuw wegkruipen zodra ze ons zagen. Slechts eenmaal hebben vier honden een poging tot aanval gewaagd, maar alleen de dreiging met de ijzeren zweep deed hen huiveren.
Tjeu Lemmens
Uit: Tjeu Lemmens, Op de fiets naar Cappadocië, GeoTexs, Delft, november 2009, Prijs: € 14,90, ISBN: 978-94-90533-01-4
|