Bulgarije
Het geluid dat ik het meest gehoord heb deze vakantie, is het gesjilp van mussen.
Het heeft iets kneuterigs, van landerige dorpjes, daar ga ik voor, wat doet dat me goed.
Mijn eerste reisdoel is het beroemde Rila-klooster. Vooral, omdat het goed bereikbaar is, er gaan horden toeristen heen, en het ligt midden in het Rila gebergte, dus vandaar kan ik tochten maken zonder veel te hoeven klimmen. Ik kan zelfs alleen maar naar beneden lopen, hoop ik.
Maar voor ik daar ben moet ik Sofia in.
In de bus van het vliegveld begint het spektakel al. De chauffeur vraagt: 1 of 2 kaartjes. Vreemde vraag, ik neem dus 1 kaartje.
Wat later stappen controleurs in, en een vrouw met een deerniswekkende uitstraling keurt mijn kaartje af: niet gestempeld. Nogal ongebruikelijk voor een kaartje dat je bij de chauffeur koopt. Maar, ik had ook een kaartje voor mijn rugzak moeten kopen, en nu herinner ik me mijn vorige Bulgarije-tocht, die bus naar het vliegveld, daar slaan ze hun slag. De aanwijzingen zijn duidelijk, maar in het bulgaars, en de toerist betaalt toch wel. 10 leva, (5 euro) voor het ongeldige kaartje, nog eens 10 voor de rugzak !
Dat heb ik niet. Ik heb van een kennis 2 leva gekregen die hij nog over had van zijn Bulgarije-reis, en in de reisgids, die ik in de reisboekhandel vluchtig gelezen heb, stond dat je op het vliegveld nogal onvoordelig wisselt.Die 2 leva was genoeg voor dat buskaartje.
Nu, bij een halte moet ik uitstappen en de controleurs wijzen me op een wisselkantoor. Binnen, blijken ze geen creditcards te accepteren, dus ik sta lekker met mijn lege handen te zwaaien, en slenter langzaam de onderdoorgang van de tramlijn in. Ze geven het op.
Bij een geldautomaat tref ik behulpzame mensen, zelfs een Engelssprekende, die me wijst met welke tram/bus ik naar het busstation moet voor de bus naar Rila.
In de tram kom ik erachter dag mijn horloge nog op de westeuropese tijd staat, dit haal ik niet zo.
Ik stap uit en zoek een taxi op. “ Naar het Oucha Kupel” Ik wil een prijs afspreken, de chauffeur wijst op de meter. Daar doe je weinig tegen. Ook niet tegen het feit dat de meter gelijke snelheid houdt met het toerental, dus weldra vooruit raast. Voor zover ik dat kan zien, want de chauffeur houdt zijn knuist op de schakelhandel van zijn automaat, en die zit toevallig net voor het raampje van de teller ! De teller staat op 40 lev als we stoppen bij een gebouw. Oucha Kupel-complex ‘zegt hij. Maar ik moet naar het Oucha Kupel Busstation, en wel binnen 10 minuten. Hij is wat in verwarring, belt de centrale, en zegt binnen 5 minuten bij dat busstation te zijn. Hij haalt het,ben nog 15 leva kwijt, de bus komt er net aan. Als hij wegrijdt en ik omkijk, vind ik de plek wel erg lijken op die, waar ik uit de tram, en in de taxi ben gestapt. ! (dat blijkt later ook zo te zijn).
In Rila is het reeds avond, ik ga morgen wel door naar het klooster, dat 20 km. hogerop ligt.
Nog even een eettentje binnen. Hamburger? Okee dan maar. Prijs 1 lev. 5 minuten later zit ik aan een brood’je’, met een plakje ham, eentje kaas en wat schijfjes komkommer, dat is hier een hamburger.Wel heel veel brood.
Het klooster is zonder meer indrukwekkend. Iedere centimeter van de wanden is beschilderd.
Het is eigenlijk zo indrukwekkend, dat er alleen maar indruk/image overblijft, en de boodschap daar geheel achter verdwijnt. Het heeft ook iets vreemds, dat je als monnik je terugtrekt in de bergen, waarna horden toeristen met uitgesneden decolletes je overspoelen, omdat je indruk wekt. Maar genoeg overpeinsd, ik trek verder, na in een kioskje kaarten gekocht te hebben, zowel van het Rila als van het Pirin-gebergte. Buitengewoon goed gedetailleerd.
Het landschap is dicht bebost, en daar is in deze tijd van het jaar eigenlijk niet zoveel aan. Geen geluid in deze julimaand meer te horen, leven hier wel vogels?
De wandelpaden gingen steil omhoog, ik kies de weg, die gestaag stijgt. Daar krijg ik ook genoeg van, en waar het wat breder is en een smal paadje is ontstaan, zet ik mijn tent op. Hier allerhande bloemen en vlinders, maar ik heb geen zin in stijgen meer.
De volgende dag terug, en 3 uur wachten op de bus. Een herdershondje met een manke poot bedelt bij de toeristen. Hij krijgt niks, en verder is hier bush. Hij loopt regelmatig een paadje naar boven, wat zou daar zijn? Hij moet wel puppies hebben aan zijn uiers (hoe heet dat bij honden?) te zien.
Een spaanse jongen vraagt me of ik hier in de buurt een kapelletje gezien heb. Hij reist duidelijk aan het handje van de Loney Planet, waar dat wel in zal staan. Ik geloof dat ik een paar 100m. terug iets gezien heb dat daarop leek, maar hij loopt het paadje naar boven op. Komt terug,: een graftombe maar geen kapelletje. Wel rare beesten. Even later 2 engelsen met dezelfde vraag. Misschien verder het paadje op? Ze gaan samen naar boven ik loop mee, nieuwsgierig naar die rare beesten. Wat ik vreesde blijkt waar, naast de graftombe ligt een hoopje puppies, overdekt met vliegen. Ze leven nog, maar stoppen hun snuit weg voor de vliegen. Als de Engelsman met een tak de vliegen probeert de verjagen roept de Spanjaard: pas op ! De reu komt met een korte blaf uit een hol onder een boomwortel wat hogerop, denkend dat zijn puppen gevaar lopen. In haar haast valt er nog een pup uit het hol: ja daar zitten er nog meer, zegt de Spanjaard. En ik tel er al 8 hier!
Ik kan het niet aanzien, ik ga weer naar beneden. Koop een pak koekjes, geef de helft aan de hond, me schamend dat ik geen vlees koop.
Nu met de bus via het dorp Rila om d e bergen heen, naar de zuidkant.
Dit blijkt een goeie gok. Het landschap is open met wat struikgewas en stijgt heel langzaam, met allerlei kleine beken die weer tussendalen vormen, en om de 5 km. een dorpje.
Wel schrik ik van de sloppenwijken van Razlog, waar ik uit de bus stap.. Smerig, modder, mensen in hutten van houten platen, maar de mensen leven buiten, kinderen spelen, het is levendig en de mensen zijn direkt en hun gezichten stralen geen misere uit.
Na twee vuilnisbelten, waar ik een Hop zie en Bijeneters en geelbuikvuurpadjes hoor, kom ik op een wat hoger gelegen heideachtig grasland met hier en daar bosjes, waar ik mijn tent opzet. Het land is nog nat van een onweersbui,de veldleeuwerik zingt, ik ben in mijn element. Ik hoor weer vogels, de kwartel en de raaf en een biddende buizerd. Dat zie ik ze bij nou nooit doen. Secularisering alom.
De volgende ochtend is het stralend weer, en ik volg een pad heuvelopwaarts, dat door een bos voert, en op een top tref ik tot mijn verbazing een kunstmatig aangelegd meer. Hoe komt dat water hier? Later zal ik zien dat de heuvelrug verder stijgt, en er wellicht een waterstroom onder de oppervlakte vloeit. In elk geval is het water schoon, ik neem een duik om het zweet van de afgelopen dagen af te spoelen. Er is niemand te zien, ik kijk ver over het glooiende landschap, de stad achter me, de bergen voor me, met hier en daar wat late sneeuw. Achter de stad verrijst het andere gebergte, de Pirin, ook met sneeuwplekken. Tussen deze bergen zullen regelmatig onweersbuien rondwaren, een windje waaien, het is hier heerlijk toeven. Alleen als een onweersbui dreigt kan het een poos drukkend warm zijn. Overal bloemen en insekten, ik kijk mijn ogen uit.aan de tand van het meertje zet ik mijn tentje weer. Hee, leven in de brouwerij. Een herder met een tiental koeien. Vertederend zoals hij tegen ze praat.
Ik zit op zijn route, hij vraag t iets, maar ik versta geen Bulgaars, behalve ‘Bulgarya’. Ik maak er maar wat van:”wat doet hier een westerse tourist, terwijl hier alle mannen naar het westen gaan.? Maar wat een mooie kop, een warme ogen, hij zal iets ouder dan ik zijn, een moment van verbinding. Zijn hondjes zijn al even lief. Die lijken me meer voor de gezelschap. Hij volgt de koeien, er komt er een lekker tot zijn schouders in het meertje staan. Als hij s avonds afnokt, volgende de koeien hem; lekker weer naar huis meiden.
De volgende ochtend naar beneden, brood kopen in het dorpje Bachevo. Er is 1 winkeltje, dat ca. 30 producten verkoopt. Schape/geite?kaas erbij. De prijs? Ze wil geen geld. Ik geef maar een paar Leva. Groente is hier nergens te koop, dat verbouwt men zelf in de achtertuin of geannexeerd stukje bos. Dan pluk ik zelf maar wat. Moet toch eens proeven hoe Zevenblad smaakt, waarvan men zegt dat de enige bestrijdingmethode van dit onkruid opeten is. Het kan er mee door, wel goed koken, 10-15 min.
De herder komt weer langs, maar nu is hij kortaf; de koeien moeten door de steeg gedreven zonder af te dwalen. Met een grote boog via een hoger punt, geweldig uitzicht, keer ik via Dobarsko en Gorno Draglishte terug.
In het laatste dorpje pauzeer ik een poos, koop wat verse schapekaas.
Bij de bushalte/fonteintje maait iemand een grasperkje met een zeis. Iemand die mij met handen en voeten aanspreekt, vraag ik of een geit of schaap niet makkelijker is.
Chicken, zegt hij, en verzamelt even later de gemaaide klaver voor zijn kipjes.
Onderweg zie ik alleen drie paddestoelenzoekers. Ik zie veel eekhoorntjesbrood, althans dat geloof ik. Ze smaken ook wel lekker, maar ik heb de indruk dat de mannen ze laten staan.
Dobarsko,een levendig dorp met wat terrasjes, eetgedoetjes en een winkel. Veel meer dan koffie, bier/fris en een taartje/broodje kun je overigens niet kopen in zo’n zaakje. Zes stoelen buiten, dat is t wel. Op weg terug naar de tent stuit ik op een overwachte plek op een groepje mensen. Toeristen hier? Nee, het zijn 7 vrouwen uit het dorp, die samen op paddestoelenjacht zijn. Nu wil ik weten welke ze verzamelen. Terwijl ik langsloop ben ik zo in beslag genomen door de paddestoelen, dat ik de mensen vergeet. Daar heb ik wel meer last van. Dober den ! wordt me uitdrukkelijk gewenst, en ik haast me terug te groeten. De paddestoelen waren donkerbruin, stevig. Ik realiseer me nu dat het eekhoorntjesbrood in dit vochtige warme klimaat te nat en zacht is, ze zijn zo beschadigd en vallen uit elkaar. Ongeschikt voor de handel.
De volgende dag verhuis ik naar hogerop. Daar sta ik aan de rand van een dennenbos, dat de bergrug bedekt, en langzaam overgaat in grazige hellingen, vol bloemen en vlinders en ander vliegend spul. Geweldig wat een soortenrijkdom. Een setje geäderd witje hangt aan een stengel. De volgende ochtend hangen ze er nog. Wat een geronk opeens, een vliegtuig? Nee het is een grote metallicgroene tor, dioe bijna tegen mijn hoofd vliegt.
De Groene Specht roept.
Ik blijf lekker bij de tent, gister was een zware tocht. Dan komt er een groepje mannen, paddestoelenzoekers langs. Ze kijken verbaasd, en het zullen de enigen zijn die ik deze 4 dagen hier zie. Als ze weg zijn heb ik hier weer 3 dagen het rijk aalleen. Ik lig lekker naar de lucht te staren, en realiseer me dat die hier nog puur is; zonder die lelijke condens-strepen van vliegtuigen, als krassen op een treinruit.
De volgende dag proviand halen in het dorp Belitsa beneden aan de andere (oost)kant van de rug. Het is de enige dag dat het bewolkt, grijs en wat kouder is.
Ik wil meteen wat eten als ik het dorp binnenkom. Een eettentje, een loket, ik zie een broodje, maar wat zit erop? Mevrouw houdt het even in de hoogte, maar na 3 seconden is te lang, dan legt ze het terug met een gezicht van ‘dan niet!”. Zonder blik of bloos, cultuurverschil moet er zijn, loop ik naar het aangrenzende tentje, en koop daar een setje knakworstjes.
Het dorp straalt 30 jaar verwaarlozing uit. Hier was een bestuurlijk centrum, zie je aan de grote gebouwen. Nu staan ze leeg, een enorme klamp hout tegen de zijgevel wacht op zware tijden. Ik heb iets van yoghurt gekocht en Mleko, dat in het Pools (of was het Joegoslavisch?) melk is. Bij de tent blijkt de yoghurt mayonaise, en de Mleko yoghurt. S Nachts hoor ik het snorren van de nachtzwaluw.
De volgende dag neem ik vanuit Gorno Draglishte westwaarts beneden de bus naar Razlog. Misschien is het er wel leuk, en ik wil mijn vuile kleren wel eens gewassen hebben. Een uurtje wachten bij het fonteintje, hangplek voor de ouwetjes, vraagt een mannetje: ‘sprechen sie Deutsch?”. Ha, eindelijk een gesprek, denk ik. Het blijken de enige duitse woorden die hij kent. In de bomen van het dorpje lekkere pruimpjes, ze weten wel wat ze hier aanplanten.
Ik vraag in een automaterialenzaak naar een wasserette. De vrouw verstaat geen engels, maar pakt haar mobiel en belt iemand die wel engels kan. Ze begrijpen wat ik bedoel, maar nee, een ongekende luxe hier. Dan komt haar zoon binnen, zie engels spreek, en haar overhaalt mijn was te doen. Eerst vraagt hij hoeveel ik er voor over heb. Ik noem een paar euro. Dan biedt ze aan het gratis te doen. De volgende dag kan ik het ophalen. Onderweg heb ik spijt dat ik geen camera bij me heb. Een vijftiental koeien staat midden in de bergstroom lekker te dromen, ja van het strand aan de Zwarte zee? Het mooie is dat ze allemaal met hun hoofd precies dezelfde kant op staan.
Ik neem die dag te baat wat rond te slenteren, en ontdek een mooi park in het centrum. Prachtige bomen in allerhande soorten, waterpartijen, fonteinen, een waterval, en in het midden aan het water een rustiek houten terras met tafeltjes. Het geheel ademt een heel relaxte sfeer, terwijl ik bedelaars en zwerfhonden verwacht had. De zigeunertypes (weet ik niet zeker) zie ik papier prikken of op een bankje ook wat meegebrachte waar eten.een ijsje kost hier tenslotte 20 cent.
Ik neem een lekker fruitsapje, abrikoos, zonder naar de prijs te vragen, en als ik op de tafel naast me een bordje sprot zie vraag ik hoeveel dat kost. 2 Leva, 1 euro! Het flesje sap kostte 75 cent. Op de terugweg staan de koeien daar nog steeds. Geen wonder dat het land niet vooruit komt, nog te bedonderd om een beetje te grazen!
De laatste nacht slaap ik heel licht, en als ik even wakker ben hoor ik twee zwijntjes. Knor, seinen ze naar elkaar, tussen het gesnuif door. Ze zoeken ook paddestoelen, dat vereist een goeie reuk. Championnetjes groeien hier. Een half uur later een ander geluid, meer een grom of brom, en een hardere snuif. Moet vaker een kuipje mayonaise s nachts buiten zetten.
Als ik wacht op de bus in Gorno, ik heb nog een uur, komt er een man aan die Frans spreekt. Toch handig als je dat nog op school gehad hebt. Nu kan hij die anderen vertellen wat ik hier doe, waar ik slaap, eet, etc. en zoals hij daar aan het vertellen is, voel ik me opeens wat vertrouwd bij deze ouwetjes. Sjofel pakkie, geen pretenties, baard van 4 dagen……
Als ik even weer een ‘hamburger’ haal, stuit ik weer op een fotogeniek tafereeltje : uit een zijstraatje komt een ezelkar, zo uit de jaren 30 teruggehaald.
Wat zou het een ervaring zijn voor kinderen, om dit nog mee te maken. Een ‘troost’, dit zal nog wel 20 jaar zo blijven, de ‘ontwikkeling’ in het land bezien.
Hierna sta ik nog 3 nachten wat lager bij het weggetje dat terugloopt naar Gorno. Er passeren per dag 4 hooiwagens, 2 heen en 2 terug. Het weggetje eindt in de bergen, waar koeien los lopen. Wat een eindeloos landlopersland. Nergens hekken, privegrondbezit lijkt na het communisme nog steeds weggelegd voor de toekomst. Bijeneters, overal waar een steil kantje is voor hun nesthol. Er zit er een op een tak, en dank zijn mijn verrekijkertje geniet ik van het groen, blauw, roodbruin, geel, zwart en wit van deze prachtige vogel.
Bus en taxi brengen me via Kjustendil, waar overal pruimpjes langs de weg hangen, door naar Mazaracevo. Hier hangen zelfs nog kersen, een lichtrode late soort.
Bij een winkeltje met 15 producten en een tafeltje voor een flesje bier, het enige dat het dorp te bieden heeft, werkt een man die in Ierland gewerkt heeft. Ik kom vanalles te weten over het dorpje (toen de communisten vertrokken nog 1500 inwoners, nu nog 150). Ik blijf er lekker de hele middag zitten, genoeg gesjouwd. De mussen , huis-en ringmussen, badderen in een plasje, waar ook vlinders komen drinken. Ik tel op een gegeven moment 8 koningspages! Een mus pakt er een, rukt zijn vleugels af,maar laat het lijf zieltogend achter. Tja, wart en geel, dat is zelden eetbaar (hoewel sommige dieren de boel aardig bedotten), dat moest musje nog leren. Ik slenter wat, en stuit op een kerkje. Een konijnepaadje loopt door het hoge gras naar de voordeur. Binnen zie ik een man bezig, de schilderingen te restaureren. In gebruik is het al 10 jaar niet meer, zo te zien., sAvonds een wandeling langs de weg, ik verbaas me weer over de veelheid aan soorten planten, weer anders dan in het vorige gebied, o.a. een heel vreemde orchis. Thuis nagekeken; de Bokkenorchis.
Verzamel wat stekken (niet van die orchis hoor!) voor de heemtuin.
Na twee weken ben ik het zwerven moe, wil ik maar eens een stad verkennen, en daar wat op een camping vertoeven. Ik neem de trein naar Sofia, heerlijk uren maar wat staren, terwijl de velden aan te voorbijglijden. Dwars door een berglandschap, wat een werk moet dit geweest zijn. Het is een hypermoderne trein, type lightrail, met maar weinig mensen in. Drie uur duurt de rit, de prijs is 3 euro!
Sofia binnenrijden toont de achterkant van dit land. Enorme sloppenwijken die hun vuil dumpen vanaf het talud van de spoorweg, beklemmend.
Op het naargeestige station ga ik op jacht naar informatie over campings. Eerst wat eten.
In een eetgevalletje staan bakken voer, ik neem maar wat opgewarmde macaroni. Er komt een vrouw aan mijn tafeltje zitten, achter me, herinner ik me later, scharrelt een man. De vrouw stelt allerlei vragen, en of ik haar een biertje wil geven.Later merk ik dat de man twee ritsen van mijn rugzak, die op de stoel achter me stond, heeft opengemaakt. Er zat daar niks van waarde, dus ik mis niks.
Het informatieloketje, ongeveer de helft van mijn PC-scherm, verstaat geen engels, en verwijst mij naar het eind van de hal. Daar zit een reisbureau, maar die weten niks over campings. Dan maar een taxi. Als ik me, weer in dat eetgeval, over de kaart buig, komt er al een taxichauffeur naar me toe. Camping? Is hier niet. Ik wijs er drie aan op de kaart. O, die is niks, maar die, daar breng ik je wel heen. Ik noem mijn prijs, en voor 15 euro worden we het eens. Het ligt wel 10 km. van dit station. Onderweg belt hij, en geeft mij de telefoon. Iemand spreekt engels, de camping, ja er is plaats, de prijs is 10 euro. Akkoord, zeg ik, maar later denk ik: me zole. Ik vind daar wel een plek buiten de hekken, de bus stopt voor de deur, ik doe wel alsof ik 10 Leva verstaan heb.
Even verderop stopt hij bij een benzinestation. Komt weer terug: “de camping is opgeheven, je kaart deugt niet. “.
“Met wie belde je dan net?”
“hoho, small english”, doet ie alsof ie me opeens niet begrijpt.
Afijn, hij brengt me weer terug naar het station, daar moet ik maar een bus nemen, zegt ie.
Dan stuit ik op het busstation vlak ernaast: hypermodern, een redelijke info-post, en een boekje, waarin ik alle ins en outs over Sofia lees, o.a. over het treinstation, berovingsgevaar in d e eettentjes, de onbetrouwbaarheid van de taxichauffeurs daar, afijn dat heb je als je per se geen Lonely Planet-toerist wil zijn. In de bus schrik ik weer van de gezichten, waar 30 jaar desillusie vanaf straalt. Wrokkig, narrig, dat is wat je bijblijft.
Ik vind de camping ! De prijs is 10 euro, en ik keer om, en maak een omtrekkende beweging om de camping, langs de rivier. De camping bestaat, zoals alle campings die ik in Bulgarije gezien heb, uit houten huisjes van 4 bij 4, ooit in de jaren 60 ws. door de communisten neergezet, sindsdien verwaarloosd. Eén tentje zie ik. Wat een waaghals, je steekt hier zo de rivier over, de omheining is zo lek als een mandje, het lijkt me veiliger erbuiten.
Wat verder vind ik een plekje aan het water, tussen de bossages.Er zullen deze en de volgende dag alleen wat vissers langskomen, verder komt hier niemand.
Als ik me te ruste leg, komt me een stevige urinelucht uit het water in de neusgaten. Het is 7 uur, mensen komen thuis en trekken de WC door. De rivier stroomt door een buitenwijk van Sofia. Maar daarna is het wel te doen. Winterkoninkje zingt, een ijsvogel komt ene paar keer aan de overkant zitten, een visser vangt zowaar een aardige forel in een kolk.
De volgende dag lekker Sofia in, de hele dag maar wat keutelen daar, doe ik nooit in een stad, eigenlijk best leuk. Het is nog vroeg, ik heb geen programma behalve een markt bezoeken. Ik stuit op een kathedraal, de deur staat open, de eerste bezoekers lopen naar binnen. Het is een enorm imposant gebouw, en ook binnen is het overweldigend, en wat fijn dat er nog geen drommen mensen rondlopen. In gedachten steek ik een kaarsje aan voor Maria (dag Maria, leuk dat je meeleest) en loop weer richting uitgang. Daar geloof ik mijn ogen niet. Bij de deur, net in het schijnsel van het ochtendlicht dat binnenkomt, zit een man op een krukje. Kartonnen bekertje voor zich. De man heeft haar tot op z’n schouders, een fikse snor en een baard van 20 cm. En dat haar is spierwit ! Verder is z’n hele verdere outfit volkomen in overeenstemming met de taferelen op de wanden en schilderijen, alsof hij daar net uit vandaan gestapt is. Even denk ik: dit is niet echt, maar hij beweegt, ja dit is het meest indrukwekkende van de hele poppenkast. Dat ik dit nog meemaak. De kerk zal nog wel even blijven staan, maar dit is een levend relikwie.
Mijn hand gaat al naar mijn achterzak, tot ik me realiseer, dat deze man steenrijk is.
De markt valt tegen. Er zijn er meerdere, maar deze werd aanbevolen als veelzijdig, ook met allerlei ouwe dingetjes en zo. Ik zie louter fruit en kleren. Ik koop maar een pot honing.
In de middag eet ik een pizzapunt voor 50 cent en laat me knippen voor 4 ½ euro.
Dan tijd voor een pilsje in het park.
Er zijn veel parken in Sofia, dit ligt het dichtst bij het centrum, en de sfeer is heel relaxt.
Ik lig gewoon in het gras, er ligt een hond verderop wat loom te gapen, er scharrelt een arme oude man in een winterjas, iemand op een terreinfiets inspecteert de afvalbakken, verder alleen dromende ouwetjes op de banken, voor zover nog intact, keuvelende stelletjes, pret makende jongeren, ja he, er lachen nog mensen hier ! Een heel fijn besluit van deze reis.
Voor ik weer op de bus stap nog iets eten, ik zie een winkel met vis. In de vitrine zie ik opengesneden haringen liggen, wit en roze. Ik bestel een witte, 50 cent. En dat helemaal misschien wel uit Nederland. Straks vraagt er nog iemand of ik een Hollander ben.
En, het is een mirakel, als ik even later bij een gesloten kioskje de haring in mijn mond laat glijden, hoor ik een vrouwenstem in het Nederlands: bent u soms Nederlander? Even vreemd, na bijna 3 weken weer je moerstaal te spreken. Ze is van oorsprong Bulgaarse, maar al 12 jaar getrouwd met een Hollander, woont ook daar, nu even op familiebezoek.
Ik heb mijn tent al verplaatst naar een plek verderop aan de rivier, net achter een talud, op 500 meter van de ingang van Terminal 2, waar ik morgenochtend om 6 uur zal opstijgen.
Ik denk dat ik de eerste passagier ben, die lopend de airport binnenga.
Wat me vooral opgevallen is in dit land is de onbeschaamde botheid en norsheid die je ontmoet, naast de gemoedelijkheid zoals die op ieder platteland in de wereld te vinden is.
Zou dat altijd zo geweest zijn, of een erfenis van het communisme, gevolgd door nog 20 jaar stagnatie ? In de bussen in Sofia straalt het eraf, ietwat sinister.
Maar in het eerste geval, zullen ze het de Duitsers knap lastig gemaakt hebben. Arrogant vs. bot, daar vallen klappen.
Rob van Iren
|